ECLI:NL:CRVB:2018:3548

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
16/975 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na intrekking van de ZW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als filmoperateur werkzaam was, had zich op 6 februari 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en trok zijn ZW-uitkering per 6 maart 2015 in. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij door ernstige psychische klachten niet in staat is om fulltime te werken. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct was beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de intrekking van de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.

De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zijn standpunt konden onderbouwen. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.975 ZW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 januari 2016, 15/5790 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.H. Klijnstra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met een brief van 19 december 2016 heeft mr. Klijnstra gemeld dat zij zich terugtrekt als gemachtigde in deze zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2018. Ter zitting is niemand verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als filmoperateur. Op 6 februari 2014 heeft hij, vanuit een situatie dat hij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet, zich ziek gemeld met lichamelijke klachten en concentratieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts
appellant op 23 januari 2015 onderzocht. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 januari 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten en heeft vervolgens zes functies geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij berekend dat appellant nog 88,78% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
30 januari 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 6 maart 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 augustus 2015 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 30 januari 2015 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort samengevat, geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt onzorgvuldig, onvolledig of onjuist te achten. Verder heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zijn voor appellant.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat de verzekeringsartsen van het Uwv zijn beperkingen hebben onderschat. Appellant is van mening dat hij vanwege ernstige psychische klachten niet in staat is om fulltime te werken. Hij kan zich niet voldoende concentreren en hij acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op de datum in geding 6 maart 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in verband met de resultaten van een op zijn verzoek verrichte psychiatrische expertise door G.E.A. de Waard van 28 juli 2015 de FML van 18 augustus 2015 aangepast op het aspect 2.6 (emotionele problemen van anderen hanteren). Ook heeft deze verzekeringsarts een toelichting toegevoegd aan de beperkingen op de aspecten 1.9 (hoog handelingstempo), 2.8 (conflicthantering) en 2.12.2 (sociaal functioneren in arbeid). Hij heeft de door de primaire arts gestelde beperkingen op het aspect 2.7 (eigen gevoelens uiten) en 2.12.1 (contact met klanten) laten vervallen en toegelicht dat voor die beperkingen geen medische onderbouwing is. In zijn rapport van 17 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gemotiveerd waarom een urenbeperking niet aan de orde is. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel te trekken. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht waaraan aanknopingspunten zijn te ontlenen voor zijn standpunt dat de arbeidsbeperkingen in verband met zijn nek- en schouderklachten en zijn psychische klachten op de datum in geding zijn onderschat. Dat betekent dat er geen grond is voor een ander oordeel over de FML dan de rechtbank heeft gegeven.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van FML van 18 augustus 2015 wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van O.V. Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) O.V. Vries

RB