ECLI:NL:CRVB:2018:3548
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na intrekking van de ZW-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als filmoperateur werkzaam was, had zich op 6 februari 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, concludeerde het Uwv dat appellant in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen, en trok zijn ZW-uitkering per 6 maart 2015 in. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen zijn beperkingen hebben onderschat en dat hij door ernstige psychische klachten niet in staat is om fulltime te werken. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische situatie van appellant op de datum in geding correct was beoordeeld. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de intrekking van de ZW-uitkering ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zijn standpunt konden onderbouwen. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.