ECLI:NL:CRVB:2018:3518
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de voortzetting van de WGA-vervolguitkering in verband met arbeidsongeschiktheid door vermoeidheidssyndroom
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die als logistiek medewerker heeft gewerkt, is sinds 2004 arbeidsongeschikt door vermoeidheidsklachten en heeft recht op een WGA-vervolguitkering. De uitkering is in 2015 herbeoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat de appellant in staat was om gemiddeld 30 uur per week te werken, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 24,59%. Het Uwv heeft daarop de WGA-vervolguitkering per 9 september 2015 ingetrokken, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In bezwaar heeft het Uwv de uitkering echter voortgezet op basis van een herbeoordeling die een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45% vaststelde.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen bevestigde. De appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn ziekte ME/CVS serieus genomen moet worden en dat hij bewijs heeft van zijn aandoening. Het Uwv heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bepleit.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep herhaaldelijk afgewezen en bevestigd dat het Uwv rekening heeft gehouden met de medische beperkingen van de appellant. De Raad concludeert dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de eerdere beoordeling van het Uwv ondermijnen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten.