Uitspraak
16.7582 PW-PV, 17/8054 PW-PV
BESLISSING
- bevestigt aangevallen uitspraak 1;
- bevestigt aangevallen uitspraak 2 voor zover aangevochten.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de toekenning van bijstand aan de appellant met ingang van 23 april 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bijschrijvingen en kasstortingen op de bankrekening van de appellant in mindering gebracht op de bijstand. Deze bijschrijvingen, die variëren van € 55,- tot € 3.872,-, zijn afkomstig van derden en hebben plaatsgevonden in de periode van 23 april 2015 tot en met 30 juni 2015. Het college heeft deze bedragen aangemerkt als inkomen volgens artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet (PW), wat betekent dat deze bedragen in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van het recht op bijstand.
De rechtbank Rotterdam heeft in de eerste aangevallen uitspraak het beroep van de appellant ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant zijn beroepsgronden herhaald, stellende dat de bijschrijvingen en kasstortingen geen inkomen zijn, maar leningen van vrienden. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat deze beroepsgrond niet slaagt. De bijschrijvingen en kasstortingen zijn periodiek ontvangen bedragen in de periode waarin de appellant recht op bijstand heeft gekregen. Volgens vaste rechtspraak heeft iemand geen recht op bijstand als hij zich periodiek middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan, tenzij hij kan aantonen dat hij in een periode zonder bijstand of ander inkomen is aangewezen op leningen voor levensonderhoud.
De appellant heeft niet aangetoond dat hij aan deze voorwaarden voldoet. Hij heeft zelf verklaard dat hij ook heeft geleefd van de opbrengst van de verkoop van zijn bedrijf. De rechtbank heeft ook in de tweede aangevallen uitspraak het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij de appellant aanvoerde dat het college het terugvorderingsbedrag niet op het juiste bedrag had vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken en oordeelt dat de terugvordering niet buiten toedoen van de appellant is ontstaan, waardoor het college niet van brutering af hoefde te zien. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.