ECLI:NL:CRVB:2018:3499

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
16/6146 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische zorgvuldigheid in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als filiaalmanager werkzaam was, had een WIA-uitkering aangevraagd en was in beroep gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar arbeidsongeschiktheid op 66,9% had vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de klachten van appellante, zoals vermoeidheid en concentratieproblemen, adequaat waren beoordeeld. De brief van de behandelend endocrinoloog bevatte geen nieuwe informatie die de eerdere beoordeling zou kunnen weerleggen. De Raad concludeerde dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag lagen, medisch passend waren voor appellante, en dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

16.6146 WIA

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 augustus 2016, 15/6803 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als filiaalmanager voor 38,58 uur per week bij de [naam B.V.] B.V. (werkgever). Met ingang van 16 mei 2012 (tot en met 16 augustus 2014) is zij door het Uwv in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarnaast verrichtte zij aangepaste werkzaamheden voor 22,5 uur per week, waarvoor zij op 12 augustus 2014 is uitgevallen en waarvoor zij door het Uwv in aanmerking is gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) tot en met 9 augustus 2016.
1.2.
Op verzoek van de werkgever heeft een herbeoordeling in het kader van de Wet WIA plaatsgevonden. Bij besluit van 27 maart 2015 heeft het Uwv, na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 12 augustus 2014 een mate van arbeidsongeschiktheid van 64,1% vastgesteld.
1.3.
Bij beslissing op bewaar van 24 september 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 27 maart 2015 ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 september 2015 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 15 september 2015, die een mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend van 66,9%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat de brief van de behandelend internist-endocrinoloog S.J.C.M.M. Neggers van 1 september 2015 en de informatie van de huisarts van 7 juli 2016 door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is beoordeeld en dat de belastbaarheid en beperkingen als gevolg van de aandoeningen en de klachten van appellante op een zorgvuldige wijze zijn vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2015. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in overleg met de verzekeringsarts de aspecten op de FML – waarvan appellante vindt dat zij hiertoe niet in staat is – uitvoerig beoordeeld. Appellante heeft geen arbeidskundige gronden ingediend en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het oordeel van het Uwv dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellante niet overschrijdt, voor onjuist te houden. Volgens de rechtbank heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid dan ook terecht vastgesteld op 66,9%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en niet in staat is om te werken door haar ziekte, hoe graag zij dat ook zou willen. Zij verwijst naar een rapport van 12 oktober 2016 van haar behandelend internist-endocrinoloog Neggers. Volgens Neggers blijft appellante vermoeidheidsklachten en concentratieproblemen houden, ondanks dat zij adequaat is behandeld voor een hypofysetumor.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2016.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medische onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante in de (hoger)beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsartsen kenbaar in de afweging hebben betrokken. Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven.
4.3.
De brief van haar behandelend endocrinoloog van 12 oktober 2016 bevat geen nieuwe informatie met betrekking tot de datum in geding, 27 maart 2015. De vermoeidheidsklachten, hoofdpijnklachten en de concentratieproblemen zijn blijven bestaan en met deze klachten is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening gehouden. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, tast het oordeel van de rechtbank dan ook niet aan.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 8 september 2015 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Wat betreft de geschiktheid van de voor appellante geselecteerde functies heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat deze afdoende is gemotiveerd. Verwezen wordt naar het resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 15 september 2015.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

IJ