ECLI:NL:CRVB:2018:3496

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
8 november 2018
Zaaknummer
16/4892 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als secretaresse werkte, was sinds 26 januari 2001 arbeidsongeschikt door oorsuizen, vermoeidheid en pijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar WAO-uitkering herzien, wat leidde tot een geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de herziening van de uitkering op goede gronden had gedaan, en dit oordeel werd door de Centrale Raad onderschreven. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep had ingediend, geen nieuwe inzichten bood die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat de voorbeeldfuncties medisch passend waren voor appellante, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op 55 tot 65% per 29 januari 2014 en op 45 tot 55% per 1 oktober 2015. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

16.4892 WAO

Datum uitspraak: 8 november 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 juni 2016, 15/6041 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als secretaresse en is op 26 januari 2001 uitgevallen als gevolg van oorsuizen (tinnitus), vermoeidheid en pijnklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Op verzoek van appellante heeft in 2014 een herbeoordeling arbeidsongeschiktheid plaatsgevonden.
1.2.
Bij besluit van 19 januari 2015 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 januari 2014 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Bij beslissing op bezwaar van 7 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 januari 2015 ongegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 1 oktober 2015 op arbeidskundige gronden (weer) herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 1 juni 2015 heeft toegelicht dat bij het primaire onderzoek in ruim voldoende mate rekening is gehouden met de door appellante te kennen gegeven toegenomen fysieke beperkingen. In 2009 heeft een uitgebreid neurologisch onderzoek plaatsgevonden door neuroloog dr. P.L.I. Dellemijn. De Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is in 2009 aangepast naar aanleiding van dit onderzoek. De tinnitusklachten zijn bij dit onderzoek beoordeeld en er bestond medisch gezien geen onderbouwing voor het aannemen van beperkingen voor het vasthouden en verdelen van de aandacht. De rechtbank acht het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven het medische oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beroepsgronden volgt niet dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellante of dat met de door haar in beroep genoemde klachten onvoldoende rekening is gehouden in de FML van 7 november 2014. Uitgaande van deze belastbaarheid is volgens de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorbeeldfuncties de mogelijkheden van appellante overschrijdt, zodat deze functies voor haar geschikt zijn. De rechtbank heeft appellante niet in haar ter zitting ingenomen standpunt gevolgd dat het Uwv zich dan wel op het standpunt stelt dat in deze functies na ommekomst van 20 minuten rust kan worden genomen, maar dat zij dit niet in overeenstemming met de werkelijkheid acht. Het Uwv heeft gemotiveerd dat appellante na 20 minuten zitten kan vertreden en dat bij de geduide functies rekening is gehouden met de mogelijkheden daartoe. Vergelijking van het inkomen dat appellante in de voorgehouden functies zou kunnen verdienen met het inkomen dat zij in haar eigen werk zou hebben verdiend – als zij niet arbeidsongeschikt was geworden – resulteert in een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de tinnitus en dat zij niet lang achter elkaar kan zitten. Door het Uwv wordt nog steeds te veel gewicht gehecht aan de bevindingen van de door de rechtbank in 2009 benoemde neuroloog Dellemijn, ondanks dat uit de MRI’s, het rapport van haar behandelend neuroloog V. van den Berg, de rapporten van pijnspecialist dr. D. Lo en het rapport van anesthesioloog-pijnspecialist O. Boldewijn volgens appellante blijkt dat haar beperkingen zijn toegenomen. Zij is volledig arbeidsongeschikt. Zij heeft niet voor niets elke zes weken injecties nodig in haar nek, schouder en onderrug in verband met blokkades, pijnen en ontstekingen om enigszins mobiel te blijven.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid per 29 januari 2014 heeft vastgesteld op 55 tot 65% en vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid weer heeft herzien per 1 oktober 2015 naar 45 tot 55%. Aan beide data in geding ligt dezelfde FML ten grondslag, maar een verschillende arbeidskundige beoordeling.
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medische onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante in de (hoger)beroepsgronden en ter zitting van de Raad aan klachten heeft vermeld, stemt overeen met de klachten die de verzekeringsartsen van het Uwv kenbaar in de afweging hebben betrokken.
4.3.
Wat over de medische beoordeling door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, wordt onderschreven. De rechtbank heeft deugdelijk gemotiveerd waarom het beroep van appellante niet slaagt. De verzekeringsarts heeft naar aanleiding van de door appellante indiende MRI van de cervicale wervelzuil van 4 augustus 2014 en de MRI van de lumbosacrale wervelzuil op 26 september 2014 in het rapport van 12 november 2014 opgemerkt dat er zowel cervicaal als lumbaal forse afwijkingen zijn gevonden, waarbij verschillende zenuwwortels beïnvloed zijn en dat appellante toegenomen beperkt is per 1 januari 2014 en heeft in de FML van 7 november 2014 meer aspecten beperkt geacht dan in de FML van 7 juli 2009 die is vastgesteld na het onderzoek van neuroloog Dellemijn. In de FML is voor zitten een beperking opgenomen tot maximaal één uur en daarnaast bestaat de mogelijkheid om te vertreden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden en vindt dat ruim voldoende rekening is gehouden met door appellante gemelde toegenomen beperkingen en met de klachten die bij de beoordeling in 2009 aan de orde zijn gesteld. De nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep heeft overgelegd kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze stukken leveren geen nieuwe inzichten op over de gezondheidssituatie van appellante en de in die stukken naar voren gebrachte problematiek is door de verzekeringsartsen van het Uwv kenbaar in de afweging betrokken.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 7 november 2014 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de voorbeeldfuncties die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren, in medisch opzicht passend zijn voor appellante. Verwezen wordt naar de resultaat functiebeoordeling van de voorbeeldfuncties en de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op de signaleringen van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van appellante in het rapport van 18 juni 2015. In de resultaat functiebeoordelingen worden geen signaleringen gegeven bij de aspecten over zitten en is er geen overschrijding van de belastbaarheid op grond van de FML vastgesteld. Het Uwv heeft appellante terecht geschikt geacht voor de voorbeeldfuncties. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid vanaf 29 januari 2014 heeft vastgesteld op 55 tot 65% en met ingang van 1 oktober 2015 op 45 tot 55%.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H. Achtot

OS