ECLI:NL:CRVB:2018:3496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- H. Achtot
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als secretaresse werkte, was sinds 26 januari 2001 arbeidsongeschikt door oorsuizen, vermoeidheid en pijnklachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar WAO-uitkering herzien, wat leidde tot een geschil over de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de herziening van de uitkering op goede gronden had gedaan, en dit oordeel werd door de Centrale Raad onderschreven. De Raad oordeelde dat het medische onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de nieuwe medische informatie die appellante in hoger beroep had ingediend, geen nieuwe inzichten bood die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat de voorbeeldfuncties medisch passend waren voor appellante, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld op 55 tot 65% per 29 januari 2014 en op 45 tot 55% per 1 oktober 2015. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.