In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Het geschil betreft de toekenning van een persoonsgebonden budget aan appellant, die afhankelijk is van de medewerking van zijn moeder. De Raad had eerder, in een tussenuitspraak van 21 maart 2018, het college van burgemeester en wethouders van Groningen opgedragen om binnen 13 weken het gebrek in het besluit van 29 december 2015 te herstellen. Het college heeft echter niet binnen de gestelde termijn kunnen voldoen aan deze opdracht, omdat het niet is gelukt om een gesprek te organiseren met appellant en zijn moeder. Hierdoor heeft het college het gebrek in het bestreden besluit niet hersteld.
De Raad heeft geoordeeld dat het onderzoek van het college onvoldoende was om vast te stellen of het aan appellant toegekende budget een toereikende bijdrage levert aan zijn zelfredzaamheid of participatie. De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de eerdere tussenuitspraak en de huidige uitspraak. Tevens is er een dwangsom vastgesteld voor het geval het college in gebreke blijft met het nemen van een nieuw besluit. De Raad heeft appellant ook veroordeeld in de proceskosten van het beroep en hoger beroep, en het college is verplicht om het griffierecht te vergoeden.