ECLI:NL:CRVB:2018:3481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 31 oktober 2013 ziek meldde met diverse lichamelijke klachten. Het Uwv had eerder geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden en argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze niet tot een ander oordeel leidden dan dat van de rechtbank. De rechtbank had de medische onderzoeken als zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom de aangenomen beperkingen correct waren. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen.
De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.