ECLI:NL:CRVB:2018:3481

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/6946 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich op 31 oktober 2013 ziek meldde met diverse lichamelijke klachten. Het Uwv had eerder geweigerd appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.

Appellant herhaalde in hoger beroep zijn eerdere gronden en argumenten, maar de Raad oordeelde dat deze niet tot een ander oordeel leidden dan dat van de rechtbank. De rechtbank had de medische onderzoeken als zorgvuldig beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom de aangenomen beperkingen correct waren. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die de eerdere conclusies van het Uwv zou ondermijnen.

De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks zijn klachten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.6946 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 oktober 2016, 16/2159 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 november 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is oorspronkelijk werkzaam geweest als beveiliger mobiele surveillance voor ongeveer 40 uur per week. Op 31 oktober 2013 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten, namelijk hartklachten, een endocrinologische aandoening, gewrichtsklachten en vermoeidheidsklachten.
1.2.
Bij besluit van 12 november 2015 heeft het Uwv geweigerd om appellant met ingang van 6 november 2015 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen omdat hij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 23 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hierbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het onderzoek is gebaseerd op een anamnese, eigen lichamelijk en psychisch onderzoek, het gestelde in bezwaar en tijdens de hoorzitting van
9 februari 2016 en alle tot dan toe beschikbare medische informatie alsmede de medicatiehistorie van appellant. Het niet opvragen van medische informatie bij de behandelaars heeft niet tot een ander oordeel geleid, omdat geen sprake was van een situatie dat de voorhanden zijnde medische informatie onvoldoende duidelijk was, geen sprake was van een behandeling die in gang is gezet waarvan een beduidend effect op de belastbaarheid te verwachten is en appellant ook niet heeft gesteld dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt over diens beperkingen heeft.
2.2.
De rechtbank heeft geen reden gezien om het medisch oordeel van het Uwv voor onjuist te houden. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat niet de door appellant ervaren klachten doorslaggevend zijn, maar de medisch objectief vastgestelde beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in aanvullende rapporten gemotiveerd toegelicht waarom de in beroep door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft om het eerdere standpunt te wijzigen. De voorlopige diagnose Posttraumatische stress stoornis van 28 april 2016 kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot medisch objectief vast te stellen beperkingen per datum in geding,
6 november 2015.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de aangenomen beperkingen heeft de rechtbank ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende toegelicht waarom appellant, ondanks de signaleringen, deze functies kan verrichten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierover overleg gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het onderzoek niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd. Appellant is van mening dat er te weinig beperkingen zijn aangenomen op grond van de beschikbare informatie en dat er informatie had moeten worden opgevraagd bij de behandelend sector. Daarnaast is appellant van mening dat hij de geselecteerde functies niet kan uitoefenen omdat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten. Appellant heeft hierbij voornamelijk gewezen op zijn hartklachten, waardoor er geen druk op hem zou mogen liggen, zijn gewrichtsklachten en zijn vermoeidheidsklachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft deze gronden en argumenten afdoende besproken en juist beoordeeld dat zij niet slagen. De overwegingen van de rechtbank worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.2.1.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest of dat er getwijfeld moet worden aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.2.2.
Ter zitting heeft appellant aangevoerd dat bepaalde geduide functies in grote mate overeenkomen met zijn maatgevende arbeid en dat hij om die reden niet geschikt is voor deze functies. De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 11 november 2015 voldoende gemotiveerd op welke punten de maatgevende arbeid de belastbaarheid van appellant overschrijdt. In de geduide functies wordt de belastbaarheid niet overschreden.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 november 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) P.B. van Onzenoort

TM