ECLI:NL:CRVB:2018:3476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
16/1889 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring inzake WIA-uitkering en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2016. Appellant had in hoger beroep aangevoerd dat het percentage van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld in een eerder besluit van 6 augustus 2015, niet in geschil was. Echter, appellant betwistte de juistheid van het verzekeringsgeneeskundige rapport en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die aan dat besluit ten grondslag lagen. Appellant verzocht de Raad om aanpassing van de urenbeperking in deze documenten, zodat hij maximaal 22 uur per week zou kunnen werken.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat voor het hebben van voldoende procesbelang bepalend is of het resultaat dat de indiener nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en of dit resultaat feitelijke betekenis heeft voor de indiener. De Raad concludeerde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van de uitspraak van de rechtbank, omdat hij in de toekomst de mogelijkheid heeft om een nieuw besluit aan te vechten indien hij het daar niet mee eens is. De Centrale Raad van Beroep verklaarde het hoger beroep dan ook niet-ontvankelijk, wat betekent dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen.

Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen dat appellant geen voldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van de eerdere uitspraak, en dat hij in de toekomst de mogelijkheid heeft om een nieuw besluit aan te vechten.

Uitspraak

16.1889 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 februari 2016, 14/7886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
Zitting heeft: mr. A.I. van der Kris
Griffier: O.V. Vries
Appellant is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
mr. I. de Lange-van Mook, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1.1.
Bij besluit van 6 augustus 2015 is aan appellant met ingang van 16 juni 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 50,54%. Dit besluit is gebaseerd op de zogenoemde praktische verdiencapaciteit van appellant, dat wil zeggen op de inkomsten van appellant uit de 22 uur per week die hij als leraar is blijven werken. Op basis van zijn theoretische verdiencapaciteit zou appellant een veel hogere mate van arbeidsongeschiktheid hebben gehad.
1.2.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het vastgestelde percentage van de arbeidsongeschiktheid niet in geschil is. Volgens appellant zijn echter het aan het besluit van 6 augustus 2015 ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige rapport en de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet geheel juist. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport vermeld dat appellant gedurende 5 dagen per week 4 uur per dag kan werken en in de FML heeft hij opgenomen dat appellant gemiddeld ongeveer 4 uur per dag en gemiddeld ongeveer 20 uur per week kan werken. Appellant heeft de Raad verzocht om het Uwv te gelasten de omschrijving van de urenbeperking in beide stukken te wijzigen in die zin dat hij maximaal 22 uur per week kan werken, waarbij op elke werkdag een rustdag moet volgen om voldoende te herstellen (appellant werkt en werkte ook op de datum in geding op maandag, woensdag en vrijdag).
1.3.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
1.4.
Desgevraagd heeft appellant te kennen gegeven dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de FML moeten worden aangepast omdat het standpunt over de belastbaarheid dat het Uwv nu heeft ingenomen leidend is voor toekomstige arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen.
1.5.
Onder verwijzing naar de bovenstaande passage over het procesbelang wordt vastgesteld dat appellant geen procesbelang heeft bij de beoordeling door de Raad van de uitspraak van de rechtbank van 16 februari 2016, waarbij zijn beroep tegen het besluit van 6 augustus 2015 ongegrond is verklaard. Indien appellant het met een toekomstig besluit over de mate van zijn arbeidsongeschiktheid niet eens is kan hij de grondslag van dat besluit, waaronder de (vorm van) een eventuele urenbeperking, op dat moment aanvechten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) O.V. Vries (getekend) A.I. van der Kris
md