ECLI:NL:CRVB:2018:3431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
17/4918 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor schoolkosten op basis van kindgebonden budget

Op 16 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Almere. Appellante had op 13 januari 2016 bijzondere bijstand aangevraagd voor de verplichte eigen bijdrage voor de werkweek van haar dochter in het schooljaar 2015/2016. Het college heeft deze aanvraag op 1 februari 2016 afgewezen, met als argument dat het kindgebonden budget, ingevolge de Wet kindgebonden budget (Wet kgb), als een passende en toereikende voorliggende voorziening voor de schoolkosten geldt. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd op 2 mei 2016.

De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. Appellante was van mening dat er geen sprake was van een toereikende en passende voorliggende voorziening. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat, volgens artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW), er geen recht op bijstand bestaat indien er een voorliggende voorziening is die als toereikend en passend wordt beschouwd. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak die bevestigt dat het kindgebonden budget als een dergelijke voorziening kan worden aangemerkt.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overweging dat het kindgebonden budget niet alleen de kosten van de school dekt, maar ook als een adequate voorziening wordt gezien voor de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Uitspraak

17.4918 PW-PV

Datum uitspraak: 16 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juli 2017, 16/2328 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
Zitting heeft: W.H. Bel
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Appellante is niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Flapper.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Op 13 januari 2016 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de verplichte eigen bijdrage werkweek schooljaar 2015/2016 van haar dochter.
2. Bij besluit van 1 februari 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 2 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het kindgebonden budget ingevolge de Wet kindgebonden budget (Wet kgb) als een passende en toereikende voorliggende voorziening van de schoolkosten geldt, waaronder begrepen de kosten van de verplichte werkweek. Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW, bestaat dan geen recht op bijstand.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft voor de beroepsgronden verwezen naar het bij de rechtbank ingediende beroepschrift. Het komt erop neer dat appellante van mening is dat geen sprake is van een toereikende en passende voorliggende voorziening.
5. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de PW bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
6. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 26 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5578) moet de basistoelage op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos) voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waaronder de kosten van levensonderhoud zijn begrepen, worden beschouwd als een toereikende en passende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Wet werk en bijstand. Deze rechtspraak heeft zijn gelding behouden onder de PW. Met ingang van 1 augustus 2015 bestaat de Wtos niet langer en worden ouders gecompenseerd door een verhoging van het kindgebonden budget op grond van de Wet kgb. Deze geldt dan ook als een passende en toereikende voorliggende voorziening.
Op grond van artikel 15, eerste lid, van de PW, bestaat dan geen recht op bijstand. Dat het kindgebonden budget het totaal van de feitelijk gemaakte schoolkosten niet dekt, doet daar niet aan af.
7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt.
8. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) W.H. Bel
md