1.6.Bij besluit van 23 maart 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 augustus 2016 (bestreden besluit), heeft de korpschef aan appellant met onmiddellijke ingang de straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd op grond van het bepaalde in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstig plichtsverzuim, bestaande uit, samengevat, het volgende:
a. appellant heeft misbruik gemaakt van zijn positie bij de politie door, gebruikmakend van zijn zakelijk relatie als politieambtenaar met medewerkers van [X] , een auto (Audi A6 quattro) te kopen tegen een evident lagere prijs dan de marktwaarde van deze auto en met inruil van zijn eigen auto;
b. appellant heeft misbruik gemaakt van zijn positie bij de politie door, gebruikmakend van zijn zakelijke relatie als politieambtenaar met medewerkers van [X] , zijn auto, wetende dat deze dienst niet aan een willekeurige Audi-rijder wordt aangeboden, voor onderhoudswerkzaamheden en/of reparatie aan te bieden/dan wel gebruik te maken van het aanbod van [X] , alsmede kortingen te bedingen/te accepteren op de verrichte werkzaamheden en onderdelen. Appellant wist dat de kortingen werden verleend uit het oogpunt van relatiebeheer vanwege zijn positie bij de politie. Het gaat om kortingen van twee derde van de in totaal te factureren bedragen;
c. appellant heeft misbruik gemaakt van zijn positie bij de politie, door privé (financieel) voordeel te genieten. Zo heeft appellant:
- een set winterbanden/velgen om niet van [X] geaccepteerd;
- een voormalige [X] auto VW Fox bij de Skoda dealer gekocht en een Volkswagen Passat voor zijn zoon, een en ander tegen een prijs die tot stand kwam na tussenkomst van zijn gesprekspartner bij [X] ;
- aan [X] verzocht een busje beschikbaar te stellen voor de verhuizing van zijn zoon. Dit busje is hem kosteloos ter beschikking gesteld.
d. appellant heeft eind 2013 desgevraagd verklaard dat de verhoren van de Rijksrecherche geen nieuwe informatie zouden bevatten ten aanzien van zijn handelen, terwijl hij wist dat dit wel het geval was. Appellant had immers tijdens de verhoren van de Rijksrecherche kennis genomen van de verklaringen en berichten van de [X] medewerkers en [B] .
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat de korpschef terecht het plichtsverzuim onder b en c aan appellant heeft verweten. Van het plichtsverzuim onder a acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat appellant de Audi A6 quattro voor een evident lagere prijs dan de marktwaarde heeft gekocht. Het plichtsverzuim onder d acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd, omdat niet is vermeld welke nieuwe informatie de verhoren van de Rijksrecherche bevatten. Met het terecht verweten plichtsverzuim onder b en c heeft appellant op ontoelaatbare wijze zijn zakelijke relaties gebruikt voor privé-doeleinden en heeft hij de schijn gewekt dat hij zijn positie bij de politie gebruikte om privé-voordeel te krijgen. De rechtbank acht het plichtsverzuim toerekenbaar en oordeelt dat de straf van ontslag niet onevenredig is aan de aard, omvang en ernst van het vastgestelde plichtsverzuim.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. Bij vonnis van 22 februari 2018 van de rechtbank Rotterdam, ECLI:NL:RBROT:2018:1373, is appellant veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur voor (passieve) ambtelijke omkoping, meermalen gepleegd, schending van zijn ambtsgeheim en verboden wapenbezit. 5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.