ECLI:NL:CRVB:2018:3427
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aanvraag maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd afgewezen. Appellante, die lijdt aan rugklachten door scoliose, had een aanvraag ingediend voor een goed bed en een goede bank. Het college van burgemeester en wethouders van Huizen had deze aanvraag afgewezen, omdat de gevraagde voorzieningen als algemeen gebruikelijk werden beschouwd. De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak vastgesteld, waaronder de aanvraag van appellante en de daaropvolgende afwijzing door het college. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte haar aanvraag had beperkt tot een bed en een bank, en dat er een medisch onderzoek had moeten plaatsvinden om haar behoeften beter in kaart te brengen. De Raad oordeelt dat de rechtbank de beroepsgrond van appellante afdoende heeft besproken en gemotiveerd waarom deze niet leidt tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak benadrukt de onderzoeksplicht van het college in het kader van de Wmo, waarbij het college in samenspraak met de aanvrager moet onderzoeken welke ondersteuning nodig is. De Raad concludeert dat het college niet tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht en dat de aanvraag van appellante niet verder strekte dan de gevraagde voorzieningen. De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep niet slaagt en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.