ECLI:NL:CRVB:2018:3397

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
17/6822 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet tijdig verstrekken van gevraagde gegevens

Op 30 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen het college van burgemeester en wethouders van Utrecht. De zaak betreft de intrekking van bijstand van appellant, die als zelfstandige werkzaam was en bijstand ontving op grond van de Participatiewet. Na een aanvraag voor bijstandsverlening, die werd afgewezen, heeft het college appellant verzocht om bewijsstukken met betrekking tot zijn zelfstandige werkzaamheden. Appellant heeft hieraan geen gehoor gegeven, wat leidde tot een opschorting van zijn bijstandsrecht op 7 februari 2017. Het college heeft vervolgens op 20 februari 2017 de bijstand van appellant ingetrokken, omdat hij de gevraagde gegevens niet tijdig had verstrekt.

Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar het college heeft deze bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant zijn gronden tegen de uitspraak van de rechtbank naar voren gebracht, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant de gevraagde gegevens niet tijdig heeft ingediend en dat dit hem te verwijten is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig verstrekken van gegevens voor de beoordeling van het recht op bijstand en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in dit proces. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand terecht is gebeurd, gezien het feit dat appellant niet heeft voldaan aan de verzoeken van het college.

Uitspraak

17.6822 PW

Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
18 september 2017, 17/2116, (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en meegedeeld dat [naam] in dit geding als zijn gemachtigde zal optreden.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant heeft Vermeulen een verzoek gedaan om veroordeling tot vergoeding van schade.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door [naam] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Chahid.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving bijstand, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW) naar de norm voor een alleenstaande. Hij stond als zelfstandige met zijn bedrijf [naam bedrijf] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Appellant had van het college toestemming om op beperkte schaal als zelfstandige te werken in afwachting van de behandeling van zijn (tweede) aanvraag op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
1.2.
Na afwijzing van die aanvraag heeft het college appellant op 12 december 2016 te kennen gegeven dat de toestemming om op beperkte schaal als zelfstandige te werken komt te vervallen en dat hij zijn bedrijf voor 1 januari 2017 dient uit te schrijven bij de KvK. Vervolgens heeft het college appellant bij e-mails van 12 januari 2017 en 26 januari 2017 verzocht bewijzen van de beëindiging van zijn werkzaamheden als zelfstandige in te leveren. Appellant heeft aan deze verzoeken geen gehoor gegeven.
1.3.
Bij brief van 31 januari 2017 heeft het college appellant uitgenodigd voor een gesprek op 7 februari 2017. Daarbij heeft het college appellant verzocht de volgende gegevens mee te brengen:
- bewijs van opheffen van de zakelijke rekening;
- bewijs van beëindiging van zijn activiteiten als zelfstandige;
- belastingaangiftes van 2014 en 2015;
- winst- en verliesrekening, begin- en eindbalans van 2014 en 2015;
- winst- en verliesrekening en beginbalans van 2016.
1.4.
Appellant is samen met zijn moeder op het gesprek van 7 februari 2017 verschenen, maar heeft de gevraagde stukken niet ingeleverd.
1.5.
Bij besluit van 8 februari 2017 (opschortingsbesluit) heeft het college het recht op bijstand van appellant vanaf 7 februari 2017 opgeschort op de grond dat hij de gevraagde gegevens niet had ingeleverd. Appellant is in de gelegenheid gesteld om dit verzuim te herstellen in een gesprek op 16 februari 2017. Daarbij is vermeld dat indien appellant de gevraagde gegevens niet inlevert het college de bijstand zal beëindigen met ingang van de opschortingsdatum. Op 16 februari 2017 is appellant zonder bericht niet verschenen.
1.6.
Bij besluit van 20 februari 2017 (intrekkingsbesluit) heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 7 februari 2017 ingetrokken op de grond dat appellant binnen de gestelde termijn niet alsnog de gevraagde gegevens heeft verstrekt.
1.7.
Bij besluit van 13 april 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen het opschortingsbesluit en het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de vaststelling van zijn recht op bijstand is van belang wat het inkomen van appellant is. De gevraagde gegevens waren dan ook van belang voor de verlening van bijstand. De beroepsgrond van appellant dat deze gegevens niet nodig waren omdat zijn bedrijf niet levensvatbaar was, slaagt niet. Nu appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, was het college bevoegd om het recht op bijstand op grond van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 7 februari 2017 op te schorten.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college na opschorting bevoegd is tot intrekking van bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene van dat verzuim een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant niet uiterlijk op 16 februari 2017 de gevraagde gegevens heeft overgelegd. Appellant heeft aangevoerd dat de reden hiervoor is dat hij niet tijdig van het opschortingsbesluit met de daarin opgenomen hersteltermijn kennis heeft kunnen nemen. Deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad volgt de in de aangevallen uitspraak onder 6 opgenomen overwegingen van de rechtbank dat appellant op 9 februari 2017, dus ruim voor het verstrijken van de hersteltermijn op 16 februari 2017, op de hoogte moet zijn gekomen van het opschortingsbesluit. De redenering van de rechtbank komt er in het kort op neer
dat appellant zelf heeft gesteld dat hij op de dag dat hij het opschortingsbesluit
(van 8 februari 2017) ontving een afspraak heeft gemaakt bij de huisarts die hem op
9 februari 2017 heeft verwezen naar Altrecht. Appellant heeft deze redenering op zichzelf niet bestreden.
4.4.
De door appellant gestelde omstandigheid dat hij vanwege zijn medische situatie niet in staat was om op 16 februari 2017 een gesprek te voeren en de gevraagde stukken over te leggen, heeft appellant niet met concreet, objectief en verifieerbaar bewijs aannemelijk gemaakt. Appellant heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kon afmelden voor het gesprek. Bovendien valt niet in te zien waarom appellant de door het college gevraagde stukken niet op een andere manier, bijvoorbeeld per post of e-mail, kon inleveren.
4.5.
Over de stelling van appellant dat hij niet thuishoort bij de gemeente maar bij het UWV omdat hij arbeidsongeschikt is, kan de Raad in deze zaak geen oordeel geven. Deze zaak gaat namelijk alleen over de vraag of de bijstand van appellant terecht is opgeschort en ingetrokken per 7 februari 2017 wegens het niet (tijdig) verstrekken van de gevraagde gegevens.
4.6.
Uit 4.1, 4.3 en 4.4 volgt dat appellant de gevraagde gegevens die voor de bijstand bij belang zijn niet tijdig heeft ingediend en dat dit hem te verwijten is, zodat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond. Het verzoek daartoe zal daarom worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) Y. Itkal

IJ