ECLI:NL:CRVB:2018:3389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
17-2922 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens ondoorzichtige financiële situatie

Op 30 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die vanaf 31 mei 2010 aanvullende bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Na het vertrek van zijn partner woonde appellant bij zijn broer en diens vriendin, wat leidde tot een bijstandsberekening op basis van de kostendelersnorm voor drie personen.

In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand heeft het college appellant verzocht om zijn bankafschriften te verstrekken. Het college heeft vervolgens de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 3.420,92 teruggevorderd, omdat appellant niet alle bankafschriften had overgelegd en gebruik maakte van de bankrekening van zijn broer. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn recht op bijstand wel vast te stellen was, omdat hij geen andere bankrekeningen had gebruikt. De Raad oordeelde echter dat de ondoorzichtige financiële situatie, veroorzaakt door het gebruik van de gezamenlijke bankrekening, het onmogelijk maakte om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad bevestigde dat de bewijslast bij het college ligt, maar dat de intrekking van de bijstand gerechtvaardigd was.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.2922 PW

Datum uitspraak: 30 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
3 maart 2017, 16/4432 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.J. Bomhof, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 18 september 2018 waar partijen niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving aanvullende bijstand vanaf 31 mei 2010, laatstelijk ingevolge de Participatiewet (PW). Na het vertrek van zijn partner per 12 november 2015 woonde appellant bij zijn broer en diens vriendin en was zijn bijstand gebaseerd op de kostendelersnorm voor drie personen.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand heeft het college appellant bij brief van 26 april 2016 verzocht om onder andere zijn bankafschriften vanaf 12 november 2015 aan het college te verstrekken.
1.3.
Bij besluit van 24 mei 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 oktober 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand met ingang van 12 november 2015 ingetrokken en de kosten van bijstand over de periode van 12 november 2015 tot en met
30 april 2016 tot een bedrag van € 3.420,92 teruggevorderd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het recht op bijstand niet is vast te stellen doordat appellant niet alle bankafschriften heeft verstrekt en omdat hij de bankrekening van zijn broer gebruikte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het gaat om een belastend besluit tot intrekking en terugvordering, waarvoor de bewijslast in beginsel bij het college berust. Het college heeft de intrekking niet gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de PW, zoals de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft overwogen, maar op artikel 54, derde lid, van de PW.
4.2.
De beroepsgrond dat appellant geen andere bankrekeningen heeft gebruikt dan die waarvan hij de stukken heeft overgelegd, te weten de bankrekening van zijn broer, zodat zijn recht op bijstand wel is vast te stellen, slaagt niet. Appellant heeft uiteindelijk weliswaar alle bankafschriften verstrekt, maar doordat zijn broer en diens vriendin deze rekening ook gebruikten is een ondoorzichtige financiële situatie in het leven geroepen, zodat zijn recht op bijstand over de periode in geding niet was vast te stellen.
4.3.
Ook de grond van appellant tegen de terugvordering, dat alle inkomsten op de bankrekening van zijn broer in de in geding zijnde periode slechts € 1.192,60 bedroegen zodat een hogere terugvordering in strijd met de redelijkheid is, slaagt niet. Appellant heeft dit bedrag niet nader toegelicht en het totaal van alle inkomsten op de bankrekening in de periode in geding bedraagt daar een veelvoud van. Wat hiervan ook zij, bij gebreke van voldoende financiële duidelijkheid was het recht op bijstand niet vast te stellen. Om die reden is voor een redelijkheidstoets, zoals appellant heeft bepleit, geen ruimte en was het college gehouden om de bijstand in te trekken en de over de periode in geding gemaakte kosten van bijstand terug te vorderen.
4.4.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.N.A. Bootsma als voorzitter, in tegenwoordigheid van
Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018.
(getekend) J.N.A. Bootsma
(getekend) Y. Itkal

MD