ECLI:NL:CRVB:2018:3381

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
17/4979 BPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

Op 18 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaken 17/4979 BPW en 17/4980 WUBO, waarin appellante beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvragen op grond van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante heeft in april 2016 verzocht om toekenningen op basis van deze wetten, waarbij zij stelde dat zij zich textielpunten heeft toegeëigend en illegaal flessen drank heeft gedistribueerd voor Joodse onderduikers, en dat zij slachtoffer is geworden van seksueel misbruik door een Duitse Oberscharführer. Daarnaast heeft zij een bombardement in oktober 1940 meegemaakt.

De Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 heeft na onderzoek van de verzetsactiviteiten van appellante geconcludeerd dat er geen bevestiging is van haar deelname aan het verzet, wat heeft geleid tot de afwijzing van de Wbp-aanvraag. De Wubo-aanvraag is eveneens afgewezen omdat appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij is getroffen door oorlogsgeweld. De Raad heeft vastgesteld dat, hoewel er enkele bevestigingen zijn van de door appellante genoemde omstandigheden, er geen objectieve bevestiging is van de verzetsactiviteiten of het misbruik.

De Raad heeft geoordeeld dat de eigen verklaring van appellante niet voldoende is om de toekenning van de aanvragen te rechtvaardigen, en dat het tijdsverloop geen reden is om van de noodzaak van objectieve bevestiging af te wijken. De afwijzing van beide aanvragen is derhalve gehandhaafd, en de beroepen zijn ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4979 BPW, 17/4980 WUBO

Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.S. Jansen, advocaat, beroep ingesteld tegen een tweetal besluiten van verweerder van 26 juni 2017, kenmerk BZ011047865 (bestreden besluit 1) onderscheidenlijk kenmerk BZ011044990 (bestreden besluit 2). Dit betreft de toepassing van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Wbp) onderscheidenlijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jansen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in april 2016 verzocht om toekenningen op grond van de Wbp en de Wubo. Aan de Wbp-aanvraag heeft appellante, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij zich textielpunten heeft toegeëigend en illegaal flessen drank heeft gedistribueerd ten behoeve van Joodse onderduikers, waarbij zij werd gechanteerd en meermaals seksueel werd misbruikt door een Duitse Oberscharführer. De Wubo-aanvraag is, behalve op het gestelde misbruik door een Duitse Oberscharführer, ook gebaseerd op het meemaken van een bombardement in oktober 1940, waarbij de Vechtstraat in Amsterdam werd geraakt.
1.2.
De Centrale Bestuurscommissie van de Stichting 1940-1945 (Stichting) heeft, na onderzoek van de gestelde verzetsactiviteiten, niet kunnen verklaren dat appellante heeft behoord tot de deelnemers aan het verzet in de zin van de Wbp. Verweerder heeft geen aanleiding gezien gebruik te maken van zijn bevoegdheid om van de verklaring van de Stichting af te wijken en heeft bij besluit van 3 november 2016 de Wbp-aanvraag afgewezen. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat van de door appellante gestelde activiteiten geen bevestiging is verkregen.
1.3.
Bij besluit van eveneens 3 november 2016 is de Wubo-aanvraag afgewezen. Deze afwijzing is na bezwaar gehandhaafd bij bestreden besluit 2. Daartoe is overwogen dat in onvoldoende mate is aangetoond of aannemelijk is gemaakt dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
In het kader van, met name, de Wbp-aanvraag is uitvoerig onderzoek verricht naar de door appellante beschreven gebeurtenissen. Dat onderzoek heeft weliswaar bevestiging opgeleverd van verschillende door appellante genoemde namen en bijkomende omstandigheden, maar van de gestelde verzetsactiviteiten en het daaruit voortgevloeide seksueel misbruik zelf is geen enkele bevestiging verkregen.
2.2.
Appellante heeft aangevoerd dat het ontbreken van de bedoelde bevestiging haar niet zou mogen worden tegengeworpen, nu er gezien het tijdsverloop geen mogelijkheden meer zijn om nog navraag te doen of anderszins bevestiging te verkrijgen van wat er is gebeurd. Haar verhaal is, zo stelt zij, op zichzelf beschouwd voldoende helder en duidelijk. De Raad volgt haar daarin niet. De eigen verklaring van een aanvrager is op zichzelf beschouwd niet toereikend om het meemaken van oorlogsgebeurtenissen als omschreven in de wetten voor oorlogsgetroffenen te kunnen aannemen. Verweerder heeft met juistheid vastgehouden aan de noodzaak van objectieve bevestiging. Het door appellante genoemde, grote tijdsverloop kan dat niet anders maken. Dat dat tijdsverloop het verkrijgen van de bedoelde bevestiging bemoeilijkt is evident, maar dat gegeven kan niet voor rekening en risico van verweerder worden gebracht. Appellante heeft zeer lang gewacht met het indienen van haar aanvragen. Dat moet als haar eigen keuze worden beschouwd. Hoe zeer dus ook geldt dat het verhaal van appellante past in wat over de desbetreffende periode bekend is, nu bevestiging van de verzetsactiviteiten en van het misbruik zelf geheel en al ontbreekt, kan dat niet tot de door appellante gewenste toekenningen leiden.
2.3.
Het in het kader van de Wubo-aanvraag genoemde bombardement is wel komen vast te staan. De Wubo vereist evenwel persoonlijke en directe betrokkenheid bij oorlogsgeweld als omschreven in die wet. De vraag of van directe betrokkenheid bij een bombardement sprake is, wordt beantwoord aan de hand van de afstand van betrokkene tot de inslagen, de plaats waar de betrokkene zich ten tijde van de inslagen bevond, de aard van de schuilplaats, de materiële schade in de directe omgeving en de vraag of betrokkene gewond is geraakt of rechtstreeks geconfronteerd is met verwondingen of het omkomen van naasten. Van verwondingen of het omkomen van naasten heeft appellante geen melding gemaakt. De door appellante gestelde schade aan de woning (een scheur in de muur) is op zichzelf onvoldoende om de vereiste directe betrokkenheid te kunnen aannemen. Het gezin van appellante heeft de eigen woning, die zich op enige afstand van de inslag bevond, niet hoeven te verlaten. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat van directe betrokkenheid bij het bombardement niet is gebleken.
2.4.
In haar bezwaar tegen het Wubo-besluit heeft appellante nog genoemd het getuige zijn geweest van een fusillering in de Rivierenbuurt, alsmede het wegvoeren van de ouders van Jettie Waterman. Ook dat heeft niet kunnen leiden tot enige bevestiging dat appellante gebeurtenissen als bedoeld in de Wubo heeft meegemaakt.
2.5.
Het overwogene onder 2.1 tot en met 2.4 betekent dat beide bestreden besluiten standhouden. De beroepen zullen ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.H.H. Slaats
rh