ECLI:NL:CRVB:2018:3377
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WIA-functies na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die eerder als administratief medewerkster werkte, meldde zich op 10 oktober 2011 ziek vanwege pijnklachten en krachtverlies in haar handen en polsen. Na een periode van ziekte ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en later ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) concludeerde dat appellante per 8 december 2015 niet langer recht had op ziekengeld, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante was van mening dat zij meer beperkt was dan het Uwv had vastgesteld en dat het rapport van de verzekeringsarts onzorgvuldig was opgesteld.
De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 5 september 2018 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun medische oordelen. De Raad concludeerde dat appellante, rekening houdend met haar beperkingen, in staat was om de functie van schadecorrespondent te vervullen, zoals vastgesteld in het kader van de WIA-beoordeling.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen zouden kunnen weerleggen. De beslissing van de Raad houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de beëindiging van de ZW-uitkering terecht was.