Op 18 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een geschil over de proceskostenveroordeling in een Wajong-zaak. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Bouwman, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 19 december 2017, waarin het Uwv was veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank had in totaal € 990,- aan proceskosten toegewezen, maar appellante was van mening dat dit bedrag te laag was en dat er meer kosten voor vergoeding in aanmerking moesten komen.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte enkele proceshandelingen niet in de proceskostenveroordeling heeft betrokken. Dit betreft onder andere het indienen van nadere stukken en de reiskosten voor het bijwonen van de zitting. De Raad heeft geoordeeld dat de zaak gemiddeld van gewicht is en dat de rechtbank de wegingsfactor van 1 terecht heeft toegepast. Echter, de Raad heeft ook vastgesteld dat de proceskosten in totaal € 2.014,- bedragen, inclusief de kosten in hoger beroep. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het Uwv veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan appellante.
De uitspraak benadrukt het belang van een correcte vaststelling van proceskosten in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak om alle relevante proceshandelingen in aanmerking te nemen bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding. De Raad heeft ook vastgesteld dat het Uwv de wettelijke rente aan appellante heeft vergoed, waardoor dit verzoek van appellante niet verder in behandeling werd genomen.