Er is geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat, gelet op de verrichte onderzoeken en de betrokken informatie van de behandelend sector van appellante, het bestreden besluit is gebaseerd op een voldoende zorgvuldig tot stand gekomen en deugdelijk gemotiveerd medisch onderzoek. Hieraan wordt toegevoegd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel in beroep als in hoger beroep inhoudelijk heeft gereageerd op nader ingediende medische stukken en aangevoerde beroepsgronden. Voorts wordt geen aanleiding gezien appellante te volgen in haar standpunt dat de artsen van het Uwv haar fysieke beperkingen, vooral met betrekking tot haar rugklachten, en haar psychische beperkingen hebben onderschat. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 1 september 2015, opgesteld in het kader van de EZWb, blijkt dat appellante als claimklachten en ervaren belemmeringen geen rugklachten aangeeft. Appellante claimt psychische klachten zoals snel geïrriteerd zijn, het hebben van een slechte concentratie, angst en paniekaanvallen en depressieve klachten. Deze klachten, appellantes medicatiegebruik en de onderzoeksbevindingen bij psychisch onderzoek, waaronder een iets gedrukte stemming maar niet echt depressief en geen tekenen van onder meer angst en paniek, zijn voor de verzekeringsarts aanleiding geweest om diverse beperkingen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren aan te nemen. Eerst in het kader van de bezwaarprocedure claimt appellante schouder-, nek- en rugklachten. Bij het lichamelijk onderzoek dat de verzekeringsarts bij appellante heeft verricht, wordt een normale functie van de nek, de rug en de schouders aangetroffen en is geen spierhypertonie voelbaar. Ondanks een uitgesproken drukpijnpunt ter hoogte van de wervel L4, zijn alle functies vlot en normaal mogelijk. Gelet op deze onderzoeksbevindingen en het feit dat appellante, zoals blijkt uit het huisartsjournaal, na oktober 2013 geen nek-, rug- of schouderklachten heeft geclaimd en er voorts niet in beroep of hoger beroep medische stukken zijn ingediend die een ander licht op deze fysieke klachten werpen aan te nemen, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Evenmin wordt getwijfeld aan het standpunt van deze arts over de psychische belastbaarheid van appellante op de datum in geding. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben appellante op het spreekuur psychisch onderzocht. De verzekeringsarts geeft in zijn rapport aan dat hij tijdens het gesprek, dat 55 minuten duurde, de claimklachten van appellante, zoals slechte concentratie, angst, paniekaanvallen en depressieve klachten niet of weinig kon waarnemen. De stemming was iets bedrukt maar niet echt depressief. Ze kon een goed, samenhangend en duidelijk verhaal vertellen, gaf duidelijke antwoorden op de vragen, er was sprake van een goede interactie en ze kon de aandacht goed vasthouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep signaleert evenmin tijdens zijn onderzoek een ernstig psychisch disfunctioneren. Het spanningsniveau is enigszins verhoogd, maar appellante reageert adequaat en er zijn geen cognitieve tekorten waar te nemen. Grondstemming is licht somber gekleurd maar niet uitgesproken depressief. Geen sprake van angstkenmerken en er zijn geen hallucinaties waargenomen. Gelet op deze onderzoeksbevindingen, de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts en de informatie van de behandelend psychiater/psychotherapeut
J.P.M. Gerards van 2 december 2015, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de in de FML opgenomen psychische beperkingen onderschreven. Onder verwijzing naar de in beroep en hoger beroep ingediende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt vervolgens geoordeeld dat deze arts inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd waarom in de overgelegde medische gegevens van psychiater/psychotherapeut Gerards, klinisch psycholoog C.M. Broers-Stopers, klinisch psycholoog L. Gerits en het feit dat zij op
4 juli 2018 is aangemeld voor een behandeltraject trauma gerelateerde klachten (PTSS), geen aanleiding wordt gezien om per de datum in geding appellante op psychisch gebied meer beperkt te achten. Daarbij wordt onder meer van belang geacht dat de informatie geen betrekking heeft op de situatie van appellante op de datum in geding en voorts dat uit deze informatie, onder andere op basis van een verminderde GAF score van 35, ten opzichte van de GAF score van 55, zoals vastgesteld in december 2015 sprake is van een toename van beperkingen na de datum in geding. Hiermee kan in de onderhavige beoordeling echter geen rekening mee worden gehouden.