ECLI:NL:CRVB:2018:3345
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als heftruckchauffeur/orderpicker werkte, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten na een CVA in 2012. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 november 2014 recht had op een WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 37% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen recht deed aan zijn klachten, waaronder uitvalsverschijnselen aan zijn linkerarm en -been, vermoeidheid, en psychische en cognitieve klachten. Hij voerde aan dat de functies die hem werden aangeboden niet geschikt waren vanwege zijn longklachten en het gebruik van zware medicatie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de FML correct was en dat de arbeidsdeskundige had aangetoond dat de functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad volgde dit oordeel en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.