ECLI:NL:CRVB:2018:3345

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
16/4705 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en vaststelling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellant, die als heftruckchauffeur/orderpicker werkte, had zich ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten na een CVA in 2012. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 19 november 2014 recht had op een WGA-uitkering, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid op 37% werd vastgesteld. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen recht deed aan zijn klachten, waaronder uitvalsverschijnselen aan zijn linkerarm en -been, vermoeidheid, en psychische en cognitieve klachten. Hij voerde aan dat de functies die hem werden aangeboden niet geschikt waren vanwege zijn longklachten en het gebruik van zware medicatie.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er een zorgvuldig medisch onderzoek was verricht en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met de klachten van appellant. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de FML correct was en dat de arbeidsdeskundige had aangetoond dat de functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De Raad volgde dit oordeel en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4705 WIA

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
6 juni 2016, 15/4667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.B. van der Wal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur/orderpicker voor 32,18 uur per week. Op 21 november 2012 heeft hij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld vanwege lichamelijke klachten.
1.2.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft er een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en vastgesteld dat hij als gevolg van een recidief cerebro-vasculaire aandoening (CVA) in 2012 uitvalsverschijnselen en klachten van linkerarm en-been en woordvindstoornissen ondervindt. De verzekeringsarts heeft beperkingen vastgesteld voor tillen, bovenhands werken met links, lopen en staan. Appellant is vanwege stressgevoeligheid aangewezen op werkzaamheden zonder piekbelasting of hoog handelingstempo, zonder complexe aandachtstaken en zonder leidinggevende aspecten. In verband met de longklachten dient er geen intensief contact te zijn met stof, rook, gassen en dampen. Door minder energetisch vermogen is een urenbeperking aangewezen van 6 uur per dag (werken), gedurende 30 uur per week. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 februari 2015. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige geconcludeerd dat appellant ongeschikt is voor het eigen werk, maar geschikt is voor passende functies op grond waarvan het verlies aan verdiencapaciteit is vastgesteld op 37%. Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van
19 november 2014 in aanmerking komt voor een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37%.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 10 maart 2015 is bij besluit van
2 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van 23 oktober 2015 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierin vermeld dat met de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen in ruime mate tegemoet wordt gekomen aan de lichamelijke en psychische klachten van appellant. Wat betreft de uitvalsverschijnselen aan linkerarm en -been en de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat de verzekeringsarts bij het vaststellen van de beperkingen is uitgegaan van de diagnose CVA. Uit de in bezwaar verkregen medische informatie is echter gebleken dat voor deze diagnose geen organisch substraat is gevonden en dat bij appellant sprake is van een conversiestoornis. Na behandeling door een psycholoog zijn deze uitvalsverschijnselen vrijwel verdwenen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is ruim rekening gehouden met uitvalsverschijnselen en met de psychische problematiek die daaruit is voortgevloeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen voor de longklachten gehandhaafd. Dat appellant niet één uur zou kunnen autorijden is onvoldoende medisch onderbouwd. De medicatie die appellant gebruikt beïnvloeden de rijvaardigheid niet zodanig dat appellant beperkt moet worden voor het autorijden en het werken met gevaarlijke machines. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML van 27 februari 2015 onderschreven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben appellant gesproken en onderzocht, de dossierstukken bestudeerd en de informatie van de behandelend sector bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen noch is er sprake van een inhoudelijk tegenstrijdig oordeel. De stelling van appellant dat de door de verzekeringsarts vermelde klachten en belemmeringen van linkerarm en -been niet zouden zijn opgenomen in de FML, wordt niet gevolgd omdat in de rubrieken 5 en 6 van de FML daartoe beperkingen zijn vastgesteld. Evenmin is gebleken dat, gelet op de beperkingen in rubrieken 3 en 6 van de FML, onvoldoende beperkingen voor de longklachten zijn vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat met de vastgestelde beperkingen in ruime mate tegemoet is gekomen aan de lichamelijke en psychische klachten van appellant. Er is geen aanleiding de arbeidsurenbeperking van 6 uur per dag (werken), gedurende 30 uur per week, uit te breiden. Voor het oordeel dat appellant meer beperkt is dan vastgesteld door het Uwv, heeft de rechtbank geen objectief medische onderbouwing gezien. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de belasting in de geselecteerde functies, ingaand op het autorijden en het werken in warme en vochtige omstandigheden, de mogelijkheden van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat de FML geen recht doet aan zijn klachten van zijn linkerarm en -been, de vermoeidheid en de psychische en cognitieve klachten. Ook is onvoldoende rekening gehouden met zijn longklachten waardoor hij belemmerd is in contacten met rook, gassen, dampen en lichamelijke inspanning. De functies zijn niet geschikt voor appellant omdat hij niet één uur achtereen kan autorijden. Hij gebruikt zware medicijnen waardoor hij niet met machines kan werken. Dat in de functie van medewerker tuinbouw klimaatbeheersing aanwezig is, doet niet af aan het feit dat de longklachten wel aanwezig zijn en waarmee hij niet kan werken in warme en vochtige omstandigheden.
3.2.
Het Uwv heeft, onder overlegging van een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep in essentie dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit wordt geen aanleiding gezien om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank heeft gegeven. Er is een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek naar de beperkingen van appellant verricht waarbij uitdrukkelijk de informatie van de behandelend sector is betrokken en gewogen.
4.2.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de FML van 27 februari 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de rapporten van 23 oktober 2015 en 13 januari 2016 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat gezien de in bezwaar bekend geworden conversiestoornis, met de beperkingen die de verzekeringsarts op basis van de diagnose CVA heeft vastgesteld, in ruime mate tegemoet wordt gekomen aan de klachten van appellant. Daarbij wordt opgemerkt dat uit informatie van de psycholoog van 14 oktober 2015 is gebleken dat de uitvalsverschijnselen na behandeling nagenoeg geheel zijn bijgetrokken. Ook met de psychische problematiek en de longklachten is in de FML in de diverse rubrieken rekening gehouden. Appellant heeft zijn stelling dat hij gelet op zijn klachten van linkerarm en -been, psychische klachten, longklachten en de medicatie, meer of anders beperkt is noch in beroep noch in hoger beroep met medische stukken onderbouwd.
4.3.
Ook het oordeel en de overwegingen van de rechtbank betreffende de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit worden onderschreven. De arbeidsdeskundige heeft in de Resultaat functiebeoordeling van 6 maart 2015 inzichtelijk gemotiveerd dat de functies in medisch opzicht binnen de belastbaarheid van appellant vallen. In hoger beroep heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij rapport van 4 oktober 2016 het standpunt van de arbeidsdeskundige bevestigd. Nu appellant zijn in hoger beroep herhaalde stelling dat de functies gelet op zijn klachten en beperkingen niet passend zijn, niet nader heeft onderbouwd, is er geen aanleiding de rechtbank niet te volgen in het oordeel dat de belastende factoren van de functies de mogelijkheden van appellant niet overschrijden.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

MD