ECLI:NL:CRVB:2018:3334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
16/3768 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies in medisch opzicht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die zich ziek had gemeld met cardiale klachten en hyperventilatie, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had vastgesteld dat de appellant met ingang van 14 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de medische belastbaarheid van de appellant overtuigend was gemotiveerd door de artsen van het Uwv.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn gronden, waarbij hij stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was verricht en dat zijn psychische beperkingen waren onderschat. De Raad oordeelde dat de rechtbank de gronden van de appellant volledig had besproken en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor de appellant. De geselecteerde functies waren onder andere magazijn/expeditiemedewerker en operator. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de rol van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige in het vaststellen van de geschiktheid van functies voor de appellant. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.3768 ZW

Datum uitspraak: 25 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
19 april 2016, 15/5079 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T.C. Rebergen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2018. Appellant is – met bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als koerier voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 14 januari 2014 geëindigd. Appellant heeft zich op 7 februari 2014 ziek gemeld met cardiale klachten en hyperventilatieklachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 11 december 2014 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 100% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 31 december 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van
14 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak overwogen dat de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten van de artsen van het Uwv op overtuigende wijze is gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de beroepsgrond, dat appellant door gebruik van het medicijn Notrilen meer beperkt was dan door de artsen van het Uwv aangenomen, niet slaagt. Daartoe heeft de rechtbank, mede onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 april 2016, overwogen dat appellant nimmer klachten heeft geuit als gevolg van gebruik daarvan en voorts dat in het huisartsjournaal op 8 januari 2015 expliciet staat vermeld dat appellant geen last heeft van bijwerkingen van het medicijn Notrilen. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat appellant op de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor appellant vastgestelde belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 11 december 2014. Tot slot heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de rapporten van de arbeidsdeskundige, overwogen dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant in essentie gelijke gronden als in beroep aangevoerd. Samengevat heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat het medisch onderzoek door de artsen van het Uwv niet voldoende zorgvuldig is verricht. Voorts zijn, vooral, zijn psychische beperkingen onderschat. Tevens acht appellant zich, mede vanwege het gebruik van het medicijn Notrilen, niet in staat de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De hoger beroepsgronden van appellant zijn een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De functies die geselecteerd zijn, zijn magazijn/expeditiemedewerker (SBC-code 111220), samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar
(SBC-code 267050) en operator (SBC-code 271121). Uitgaande van de juistheid van de FML van 11 december 2014 wordt met de belasting van de functies de belastbaarheid van appellant niet overschreden. De arbeidsdeskundige heeft toereikend gemotiveerd dat de functies passend zijn.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van G.D. Alting Siberg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) G.D. Alting Siberg

MD