ECLI:NL:CRVB:2018:3333
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische geschiktheid voor arbeid
Op 25 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant, die als vertegenwoordiger/verkoper werkte, had zich op 27 juni 2015 ziek gemeld vanwege pijnklachten aan zijn rechterpink, veroorzaakt door een breuk. Het Uwv had appellant per 2 november 2015 geen recht meer op ziekengeld toegekend, wat appellant betwistte.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was en dat de conclusie van de artsen goed onderbouwd was. Appellant stelde in hoger beroep dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen aan de rechterpink en de impact daarvan op zijn werkzaamheden. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat appellant geen medische onderbouwing had geleverd voor zijn stellingen.
De Raad oordeelde dat er geen reden was om de stelling van appellant te volgen dat hij op 2 november 2015 niet in staat was zijn werkzaamheden te verrichten. Het onderzoek naar zijn beperkingen was zorgvuldig en de verzekeringsartsen hadden geen medische argumenten gevonden die de stellingen van appellant ondersteunden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.