ECLI:NL:CRVB:2018:3330
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en medische grondslag
Op 25 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 november 2016. Appellant, die als ijzervlechter werkte, meldde zich op 9 oktober 2015 ziek na een auto-ongeluk. Het Uwv kende hem ziekengeld toe op basis van de Ziektewet (ZW), maar beëindigde dit per 10 november 2015, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar aangetekend, wat door het Uwv ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de medische onderzoeken door de artsen van het Uwv zorgvuldig waren uitgevoerd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen de zorgvuldigheid van het onderzoek en verwees naar een verklaring van een maatschappelijk werkster van Parnassia, die stelde dat appellant lijdt aan een psychische ziekte, wat volgens hem niet door de verzekeringsartsen en de rechtbank was erkend.
De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant op juiste wijze waren onderzocht en dat er geen medische onderbouwing was voor zijn standpunt dat hij op de datum in geding niet in staat was zijn maatgevende arbeid te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.