In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die als automonteur werkte, had in 2011 pijnklachten aan zijn voeten en onderbenen ontwikkeld en had in 2014 een uitkering aangevraagd. Het Uwv weigerde deze aanvraag, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende rekening had gehouden met de psychische klachten van appellant. De rechtbank had terecht geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen voor psychiatrisch onderzoek, omdat er geen bewijs was dat de psychische klachten van appellant op dat moment ernstig genoeg waren om zijn arbeidsbeperkingen te beïnvloeden. De Raad bevestigde dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hadden gehandeld en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank terecht was en dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.004,- bedroegen, en moest het Uwv het griffierecht van € 169,- vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.