ECLI:NL:CRVB:2018:3312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.E. Bakker
- M.D.F. de Moor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2016 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, had zich op 18 juni 2013 ziek gemeld vanwege nek-, schouder-, pols- en spanningsklachten. Na haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv haar onderzocht en vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid 15,77% bedraagt. Het Uwv weigerde haar WIA-uitkering met ingang van 16 mei 2015, wat appellante bestreed. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen.
In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, waarbij zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar diabetes, oogproblematiek en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de rechtbank de gronden van appellante volledig en voldoende had gemotiveerd besproken. Appellante had haar standpunt in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd, waardoor het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.