ECLI:NL:CRVB:2018:3312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/5260 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 4 juli 2016 het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante, die als huishoudelijke hulp werkte, had zich op 18 juni 2013 ziek gemeld vanwege nek-, schouder-, pols- en spanningsklachten. Na haar aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv haar onderzocht en vastgesteld dat haar mate van arbeidsongeschiktheid 15,77% bedraagt. Het Uwv weigerde haar WIA-uitkering met ingang van 16 mei 2015, wat appellante bestreed. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het Uwv berustte op een zorgvuldig medisch onderzoek en dat appellante geen nieuwe medische informatie had overgelegd die de conclusies van de verzekeringsartsen zou kunnen ondermijnen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, waarbij zij stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar diabetes, oogproblematiek en psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat de rechtbank de gronden van appellante volledig en voldoende had gemotiveerd besproken. Appellante had haar standpunt in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd, waardoor het hoger beroep niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16.5260 WIA

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 juli 2016, 16/895 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.B. de Gooijer hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 11 augustus 2016 heeft mr. De Gooijer te kennen gegeven appellante niet langer bij te staan.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Na te zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord heeft geen der partijen verklaard gebruik te willen maken van dit recht. Daarop is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is werkzaam geweest als huishoudelijke hulp voor 32 uur per week. Zij heeft zich op 18 juni 2013 wegens nek-, schouder-, pols- en spanningsklachten ziek gemeld. Naar aanleiding van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellante onderzocht en haar mogelijkheden en beperkingen tot het verrichten van arbeid neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv functies geselecteerd die appellante kan verrichten. Gelet op wat appellante met deze functies kan verdienen, afgezet tegen wat appellante voorheen met haar eigen arbeid verdiende, heeft een arbeidskundige van het Uwv geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 16 juni 2015 moet worden vastgesteld op 15,77%. Daarop heeft het Uwv bij besluit van 19 mei 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 16 mei 2015 (datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering. Bij besluit van 8 december 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 19 mei 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 december 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de FML op een aantal aspecten aan te scherpen. Op basis van de aldus tot stand gekomen FML van 4 december 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gerapporteerd dat de voor appellante op de datum in geding vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek. Appellante heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan de bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen. Het standpunt van het Uwv dat de informatie van de behandelend artsen van appellante geen aanleiding geeft appellante in verband met diabetes mellitus, retinopathie aan het linkeroog en licht depressieve klachten meer beperkt te achten dan in de FML is neergelegd, is onderschreven. Mede gelet op de in het rapport van 4 mei 2016 door de arbeidsdeskundige bezwaar gegeven toelichting over de passendheid van de functies, is er volgens de rechtbank geen reden het standpunt van appellante te volgen dat het Uwv de schatting ten onrechte op deze functies heeft gebaseerd.
3. Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met haar niet goed gereguleerde diabetes, haar oogproblematiek en haar psychische klachten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald.
De rechtbank heeft die gronden in de aangevallen uitspraak volledig en voldoende gemotiveerd besproken. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven. Appellante heeft haar standpunt ook in hoger beroep niet met nieuwe medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.D.F. de Moor

TM