ECLI:NL:CRVB:2018:3311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/4925 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die zich op 1 juli 2012 wegens psychische klachten ziek meldde, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts van het Uwv stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waaruit bleek dat appellant in staat was om bepaalde functies te vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 1,75% per 17 december 2014, waarna het Uwv besloot dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering.

Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam bevestigde dit besluit in een eerdere uitspraak. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij lijdt aan paniekaanvallen en dat er sprake is van vermijdingsgedrag, wat zijn bewegingsvrijheid beïnvloedt. Hij betoogde dat de rechtbank een deskundige had moeten benoemen, omdat de bevindingen van zijn behandelend psychologen en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep tegenstrijdig waren.

De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde echter dat er geen nieuwe medische feiten waren aangevoerd en dat er geen aanleiding was voor een deskundigenonderzoek. De Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat appellant in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te verrichten. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4925 WIA

Datum uitspraak: 24 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 juni 2016, 15/8051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M. Koppert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Partijen hebben niet verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als sales specialist voor 38 uur per week. Hij heeft zich op 1 juli 2012 wegens psychische klachten ziek gemeld. Naar aanleiding van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts van het Uwv appellant onderzocht en zijn mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv functies geselecteerd die appellant kan verrichten. Gelet op wat appellant met deze functies kan verdienen, afgezet tegen wat appellant voorheen met zijn eigen arbeid verdiende, heeft een arbeidsdeskundige van het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van 17 december 2014 vastgesteld op 1,75%. Daarop heeft het Uwv bij besluit van
16 april 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 17 december 2014
(datum in geding) geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan.
1.2.
Bij besluit van 3 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 16 april 2015 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 oktober 2015 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op de datum in geding geen ernstige psychiatrische problematiek kunnen vaststellen. Hij heeft de door de verzekeringsarts opgestelde FML in grote lijnen onderschreven, maar een geringere beperking op het aspect conflicthantering aangenomen en de beperkingen voor klanten- en patiëntencontacten nader toegelicht. Op basis van de aldus tot stand gekomen FML van 28 oktober 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 29 oktober 2015 gerapporteerd dat de voor appellant op de datum in geding vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank berust het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsartsen hebben alle door appellant ingebrachte medische informatie in de beoordeling betrokken. Uit deze informatie blijkt niet dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellant op de datum in geding heeft onderschat. Verder is inzichtelijk gemotiveerd dat op de datum in geding van volledige arbeidsongeschiktheid geen sprake is. Daarmee berust het bestreden besluit medisch gezien op een voldoende grondslag. Ten slotte heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar brieven van zijn behandelend psychologen, herhaald dat hij lijdt aan paniekaanvallen, wat van invloed is op zijn bewegingsvrijheid. Voorts is er sprake van vermijdingsgedrag. Omdat de bevindingen van de behandelend psychologen en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep haaks op elkaar staan, had het volgens appellant op de weg van de rechtbank gelegen een deskundige te benoemen.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 6 oktober 2016 gerapporteerd dat appellant in hoger beroep geen nieuwe medische feiten heeft aangevoerd. Bij het psychisch onderzoek was sprake van inconsistenties in de klachtenpresentatie, wat ook bij de hoorzitting in bezwaar werd vastgesteld. Dit pleit tegen de aanwezigheid van ernstige psychische problematiek. Op de datum in geding en tijdens de hoorzitting was bij appellant geen sprake van een ernstige depressie. Dat was evenmin het geval op de datum van de hoorzitting. Ook in de brief van 1 april 2016 van de behandelend psycholoog is geen melding gemaakt van een depressieve stoornis. Voor een onderzoek door een deskundige ziet de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding, omdat er over de aard en ernst van de medische problematiek van appellant voldoende duidelijkheid bestaat.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank en de motivering waarop dit berust worden geheel onderschreven. Het standpunt van appellant dat de bevindingen van zijn behandelend psychologen en die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep haaks op elkaar staan, wordt niet gevolgd. De daartoe gegeven motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Er is geen aanleiding een deskundige te benoemen, omdat wat appellant heeft aangevoerd geen reden geeft tot twijfel over de juistheid van de FML van 28 oktober 2015. Gelet op de voor appellant in de FML van 28 oktober 2015 vastgestelde belastbaarheid, is de rechtbank ten slotte terecht tot het oordeel gekomen dat appellant in staat moet worden geacht de in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 29 oktober 2015 geselecteerde functies te verrichten.
4.2.
Gelet op wat in 4.1 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van
M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
24 oktober 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M.D.F. de Moor

MD