In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in dienst was bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, had een verzoek ingediend om toekenning van een herinneringsmedaille voor zijn deelname aan de Joint Military Commission (JMC) missie. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Defensie, waarna de appellant bezwaar aantekende. De minister handhaafde de afwijzing in een bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.
In hoger beroep oordeelt de Raad dat de minister het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op de toepassing van het Besluit Herinneringsmedaille Internationale Missies, dat niet is opgenomen in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Hierdoor is de Raad bevoegd om het hoger beroep te behandelen, ondanks dat de appellant geen (militair) ambtenaar is. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft voldaan aan de vereisten voor de toekenning van de herinneringsmedaille, omdat zijn missie niet als een internationale missie kan worden gekwalificeerd volgens de geldende regelgeving.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De Raad stelt dat de minister in de kosten van de appellant moet worden veroordeeld, die in totaal € 3.006,- bedragen, inclusief de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.