ECLI:NL:CRVB:2018:3298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/319 MAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen afwijzing verzoek om herinneringsmedaille internationale missies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die in dienst was bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, had een verzoek ingediend om toekenning van een herinneringsmedaille voor zijn deelname aan de Joint Military Commission (JMC) missie. Dit verzoek werd afgewezen door de minister van Defensie, waarna de appellant bezwaar aantekende. De minister handhaafde de afwijzing in een bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond.

In hoger beroep oordeelt de Raad dat de minister het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De Raad stelt vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op de toepassing van het Besluit Herinneringsmedaille Internationale Missies, dat niet is opgenomen in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Hierdoor is de Raad bevoegd om het hoger beroep te behandelen, ondanks dat de appellant geen (militair) ambtenaar is. De Raad concludeert dat de appellant niet heeft voldaan aan de vereisten voor de toekenning van de herinneringsmedaille, omdat zijn missie niet als een internationale missie kan worden gekwalificeerd volgens de geldende regelgeving.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep gegrond. De Raad stelt dat de minister in de kosten van de appellant moet worden veroordeeld, die in totaal € 3.006,- bedragen, inclusief de kosten van rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18/319 MAW
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
4 december 2017, 17/2509 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.M. van Breet hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Breet. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. A.J. Verdonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was in dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Hij was in de periode van [periode]
in het kader van de missie Joint Military Commission (JMC) werkzaam als [functie] in [land].
1.2.
Appellant heeft een verzoek gedaan om toekenning van een herinneringsmedaille internationale missies. Bij besluit van 30 juni 2016 heeft de minister dit verzoek afgewezen, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 22 februari 2017 (bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Ingevolge artikel 8:105, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, tenzij een andere hogerberoepsrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 4 van de bij die wet behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (Bevoegdheidsregeling) dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
4.1.2.
Het bestreden besluit behelst de toepassing van het bepaalde bij en krachtens het Besluit Herinneringsmedaille Internationale Missies (Besluit herinneringsmedaille). Dit besluit is niet opgenomen in de Bevoegdheidsregeling. Het bestreden besluit is niet genomen jegens appellant als (militair) ambtenaar als bedoeld in de Bevoegdheidsregeling. Deze beide omstandigheden brengen in beginsel met zich dat de Raad niet bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen. De primaire doelgroep van het Besluit herinneringsmedaille betreft evenwel militaire ambtenaren en politieambtenaren. De Raad is in dergelijke gevallen bevoegd via het in de bevoegdheidsregeling bedoelde ambtenaarschap. Nu in de hier voorliggende zaak dus sprake is van een uitzonderlijke situatie van een (gepretendeerde) belanghebbende die behoort tot een kleine restgroep van niet-ambtenaren verdient het de voorkeur dat de Raad ook in dit geval in hoger beroep oordeelt.
4.2.1.
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit herinneringsmedaille wordt onder een internationale missie verstaan: inzet of ter beschikking stellen van de krijgsmacht als bedoeld in artikel 100, eerste lid, van de Grondwet, ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde.
4.2.2.
Ingevolge artikel 1, derde lid, van het Besluit herinneringsmedaille kan de minister missies, niet zijnde een internationale missie als bedoeld in het eerste lid, onder b, waarbij niet tot de krijgsmacht behorende personen die vanwege de Staat zijn uitgezonden ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde, gelijkstellen met een internationale missie.
4.2.3.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Besluit herinneringsmedaille kan de minister, in overeenstemming met de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Justitie en Veiligheid, gespen instellen die worden verbonden aan de herinneringsmedaille.
4.2.4.
In het Besluit gespen Herinneringsmedaille Internationale Missies (Besluit gespen) zijn de internationale missies opgenomen, waarvoor gespen behorend bij de herinneringsmedaille internationale missies zijn ingesteld.
4.3.
Aan het bestreden besluit is ten grondslag gelegd dat appellant niet heeft voldaan aan het vereiste dat de inzet heeft plaatsgevonden tijdens een internationale missie. De missie waaraan appellant heeft deelgenomen was namelijk geen missie in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit herinneringsmedaille. Voorts is aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de JMC-missie niet in aanmerking komt voor een gelijkstelling in de zin van artikel 1, derde lid, van het Besluit herinneringsmedaille, omdat deze missie niet is opgenomen in het Besluit gespen en reeds afgeronde missies niet alsnog met terugwerkende kracht in het Besluit gespen worden opgenomen.
4.4.1.
Uit de hiervoor weergegeven systematiek van het Besluit herinneringsmedaille en het Besluit gespen vloeit voort dat gelijkstelling van een internationale missie plaatsvindt door middel van aanpassing van het Besluit gespen. Het Besluit gespen is een algemeen verbindend voorschrift.
4.4.2.
Op grond van artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel.
4.4.3.
Bij een positief besluit zou sprake zijn geweest van een wijziging van een algemeen verbindend voorschrift, waartegen op grond van de Awb geen rechtsmiddelen openstaan. De weigering een zodanig besluit te nemen dient voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep hiermee gelijk te worden gesteld (uitspraak van 23 januari 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AF3846).
4.5.1.
Gelet op artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:3, eerste lid, onder a, van de Awb had de minister het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.5.2.
De rechtbank heeft dit niet onderkend. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk te verklaren.
5. Aanleiding bestaat om de minister te veroordelen in de kosten van appellant. Deze bedragen € 1.002,- in bezwaar, € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep aan kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 22 februari 2017 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 30 juni 2016 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 22 februari 2017;
  • veroordeelt de minister in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.006,-;
  • bepaalt dat de minister aan appellant zijn in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 421,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en H. Benek en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2018.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) J. Smolders
rh