ECLI:NL:CRVB:2018:3255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden
Op 23 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante, die sinds 31 maart 2016 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had op 29 april 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Deze aanvraag werd afgewezen door het college, dat stelde dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij geen inkomen of vermogen heeft om de kosten te dekken en dat zij haar woning moest verlaten vanwege spanningen en mishandeling door haar ex-echtgenoot. Appellante stelde dat het voor haar onmogelijk was om meubels mee te nemen uit de echtelijke woning, omdat deze in slechte staat waren.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, in beginsel uit het ter beschikking staande inkomen moeten worden voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.