ECLI:NL:CRVB:2018:3255

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
17/4321 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens gebrek aan bijzondere omstandigheden

Op 23 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante, die sinds 31 maart 2016 bijstand ontvangt op basis van de Participatiewet, had op 29 april 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting. Deze aanvraag werd afgewezen door het college, dat stelde dat de kosten tot de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan behoren en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening rechtvaardigden.

De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat zij geen inkomen of vermogen heeft om de kosten te dekken en dat zij haar woning moest verlaten vanwege spanningen en mishandeling door haar ex-echtgenoot. Appellante stelde dat het voor haar onmogelijk was om meubels mee te nemen uit de echtelijke woning, omdat deze in slechte staat waren.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere omstandigheden zijn die haar aanvraag voor bijzondere bijstand rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de kosten waarvoor appellante bijstand vroeg, in beginsel uit het ter beschikking staande inkomen moeten worden voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4321 PW

Datum uitspraak: 23 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 mei 2017, 16/8641 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. L. Kuijper, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 september 2018. Namens appellante is mr. Kuijper verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
P.B.L. Willemsen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 31 maart 2016 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW), laatstelijk naar de norm voor een alleenstaande ouder. Op 29 april 2016 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting ingediend.
1.2.
Bij besluit van 13 juni 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 september 2016 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat de kosten behoren tot de algemeen noodzakelijk kosten van het bestaan die uit het ter beschikking staande inkomen moeten worden voldaan, hetzij door te sparen, hetzij door te lenen en dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening rechtvaardigen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat zij geen inkomen of vermogen heeft waaruit zij de kosten van woninginrichting zou kunnen voldoen. Daarnaast is sprake van een bijzondere situatie omdat zij de echtelijke woning wegens spanningen en mishandeling door haar ex-echtgenoot op stel en sprong heeft moeten verlaten. Het is voor appellante niet mogelijk om meubels uit de echtelijke woning mee te nemen omdat deze in dusdanige slechte staat zijn dat het niet veilig is om deze in haar eigen woning te plaatsen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor appellante bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen. Ook niet in geschil is dat dit algemeen noodzakelijke kosten van bestaan zijn die in beginsel uit het ter beschikking staande inkomen moeten worden voldaan. Daarvoor wordt alleen bijzondere bijstand verleend indien de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden, die ertoe leiden dat die kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hierbij dient te worden betrokken of appellante de mogelijkheid heeft gehad voor deze kosten te reserveren.
4.2.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 4.1 voordoen. De omstandigheid dat de relatie van appellante is beëindigd en zij in verband met de lopende echtscheidingsprocedure is verhuisd, maakt niet dat appellante zich voldoende onderscheid van andere mensen die als gevolg van een echtscheiding of verbreking van de samenwoning moeten verhuizen naar een andere woning. Appellante heeft weliswaar gesteld dat zij slachtoffer is geworden van mishandeling door haar ex-echtgenoot en dat zij in een afhankelijke positie verkeerde ten opzichte van haar ex-echtgenoot en hij de inkomsten beheerde, maar dit heeft zij niet nader onderbouwd met stukken.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van Y. Itkal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 oktober 2018.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) Y. Itkal

MD