ECLI:NL:CRVB:2018:3247

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
16/4851 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als schoonmaakster en gastvrouw werkte, had op 25 juni 2013 haar werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 30 maart 2015, heeft het Uwv op 22 mei 2015 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, ondanks het bezwaar van appellante. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen reden zag om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, met name voor reiken, buigen, duwen, trekken en tillen. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in staat moest worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen, waarbij rekening was gehouden met haar beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4851 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 juli 2016, 15/3493 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H.A. Bos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als schoonmaakster en gastvrouw voor in totaal 29,43 uur
per week toen zij op 25 juni 2013 uitviel met vermoeidheidsklachten, luchtweginfecties en klachten aan handen, voeten en heup. Nadien heeft zij haar werkzaamheden als gastvrouw voor 5,98 uur per week weer hervat. Op 30 maart 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 22 mei 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat zij met ingang van 23 juni 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit lagen rapporten van een arts van het Uwv en van een arbeidsdeskundige ten grondslag.
1.2.
Het Uwv heeft het door appellante tegen het besluit van 22 mei 2015 ingediende bezwaar
bij besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv verwezen naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van
3 november 2015. Gelet op de astmatische klachten van appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien om in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aanvullende beperkingen aan te nemen voor veelvuldige temperatuurwisselingen en voor stof, rook, damp en gassen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport uiteengezet dat de beschikbare medische informatie geen aanleiding geeft voor een verdergaande bijstelling van de beperkingen. Hij heeft daarbij opgemerkt dat de mentale druk al fors beperkt is en dat met een energetische urenbeperking van twintig uur per week voldoende tegemoetgekomen wordt aan de vermoeidheidsklachten van appellante. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 16 november 2015 vastgesteld dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies gehandhaafd kunnen worden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht en heeft geen reden gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij voor probleem oplossen en voor reiken, buigen, duwen, trekken en tillen meer beperkt is dan in de FML van 3 november 2015 is aangenomen. De rechtbank heeft de aan appellante voorgehouden functies in medisch opzicht passend geacht. Over de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies van schoonmaakster heeft de rechtbank overwogen
dat toereikend is toegelicht dat de functies afwijken van de maatgevende arbeid, in die zin dat in de geselecteerde functies geen zware fysieke belastingen in voorkomen, wat in de maatgevende arbeid wel het geval is en dat de geselecteerde functies omschreven worden als lichte schoonmaakwerkzaamheden.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat zij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen, in het bijzonder voor reiken, buigen, duwen, trekken en tillen. Zij acht zich niet in staat om de geselecteerde functies te vervullen. Zij heeft herhaald dat zij is uitgevallen voor haar werk als schoonmaakster en dat het Uwv ten onrechte functies huishoudelijk medewerker heeft geselecteerd. Verder heeft zij gesteld dat in de geselecteerde functies geen sprake is van voorspelbare en vaststaande werksituaties.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht vormt een herhaling van wat zij reeds eerder heeft gesteld.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts en verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellante per 23 juni 2015. De door de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Appellante heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht waaraan aanknopingspunten zijn te ontlenen voor haar herhaalde standpunt dat haar arbeidsbeperkingen voor reiken, buigen, duwen, trekken en tillen zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank heeft verder terecht geoordeeld dat, uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de FML van 3 november 2015, appellante in staat moet worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen. De geschiktheid van de functies is inzichtelijk en overtuigend toegelicht in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 november 2015. Er is rekening gehouden met het gegeven dat appellante niet kan omgaan met onvoorspelbare en niet vaststaande werksituaties.
4.4.
De rechtbank heeft de beroepsgrond van appellante dat het Uwv ten onrechte de functies huishoudelijk medewerker heeft geselecteerd reeds besproken en weerlegd, zodat hier wordt volstaan met een verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet bevestigd worden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves
IvR