ECLI:NL:CRVB:2018:3247
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die als schoonmaakster en gastvrouw werkte, had op 25 juni 2013 haar werkzaamheden gestaakt vanwege gezondheidsklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 30 maart 2015, heeft het Uwv op 22 mei 2015 vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering. Dit besluit werd door het Uwv in een later stadium bevestigd, ondanks het bezwaar van appellante. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek zorgvuldig achtte en geen reden zag om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen, met name voor reiken, buigen, duwen, trekken en tillen. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding gaven tot twijfel aan de conclusies van de verzekeringsarts. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat appellante in staat moest worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen, waarbij rekening was gehouden met haar beperkingen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.