ECLI:NL:CRVB:2018:3232
Centrale Raad van Beroep
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek om herziening griffierecht in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan over het verzet van verzoekers tegen een eerdere uitspraak van 13 maart 2018, waarin hun verzoek om herziening niet-ontvankelijk was verklaard. De verzoekers, die bijstand ontvingen, hadden verzet aangetekend omdat zij meenden dat het door de Raad gehanteerde criterium voor vrijstelling van het griffierecht in verband met betalingsonmacht niet correct was toegepast. Ze stelden dat de toegang tot de rechter werd belemmerd, in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
De Raad had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn was betaald en dat verzoekers niet in verzuim waren. De verzoekers voerden aan dat het criterium van de beslagvrije voet in hun situatie had moeten worden toegepast. De Raad heeft echter bevestigd dat de criteria voor betalingsonmacht, zoals vastgesteld in zijn uitspraak van 13 februari 2015, correct waren toegepast.
De Raad concludeerde dat verzoekers niet voldeden aan de criteria voor betalingsonmacht, aangezien zij gezamenlijk bijstand ontvingen naar de norm voor gehuwden. De Raad oordeelde dat de eerdere uitspraak niet in strijd was met het verdragsrechtelijk gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Het verzet werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.C.P. Venema, in tegenwoordigheid van griffier C.A.E. Bon.