ECLI:NL:CRVB:2018:3225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
17/5378 AWBZ-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van een persoonsgebonden budget in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2017, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. ongegrond werd verklaard. Appellant had in 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, maar het zorgkantoor had later besloten om dit pgb te herzien en een bedrag terug te vorderen. Appellant maakte bezwaar tegen deze terugvordering, maar het zorgkantoor handhaafde zijn besluit na beoordeling van de ingediende stukken, waaronder bankafschriften en zorgovereenkomsten.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen strijd was met het verbod van reformatio in peius, omdat de terugvordering door het zorgkantoor lager was vastgesteld dan eerder. De Raad oordeelde dat het zorgkantoor de verantwoording van de besteding van het pgb niet volledig had goedgekeurd, wat leidde tot de herziening van het pgb. De Raad vond geen aanknopingspunten om de beslissing van de rechtbank onjuist te achten en onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad concludeerde dat alle relevante stukken bij de heroverweging in bezwaar betrokken mochten worden en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5378 AWBZ-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 juni 2017, 17/513 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
Zitting heeft: mr. J.P.A. Boersma
Griffier: W.M. Swinkels
Ter zitting van 3 oktober 2018 zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. I. Atar, en
[naam vader appellant], vader van appellant, alsmede mr. M.H.D. Saro namens het zorgkantoor. Als tolk is verschenen T. Cetinkaya.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het zorgkantoor heeft aan appellant voor het jaar 2014 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, tot een bedrag van
€ 41.145,05 netto. Het zorgkantoor heeft de verantwoording van de besteding van dit pgb niet volledig goedgekeurd, omdat declaraties en betalingen van de twee zorgverleners niet goed tot elkaar te herleiden waren. Appellant is daarover ingelicht bij brieven van 28 december 2015. Bij besluit van 30 december 2015 heeft het zorgkantoor het pgb daarom vastgesteld op
€ 22.664,33 met terugvordering van een bedrag van € 18.480,72.
2. Appellant heeft tegen die vaststelling en terugvordering bezwaar gemaakt. In het kader van de bezwaarprocedure zijn onder meer bankafschriften, zorgovereenkomsten en een zorgplan opgevraagd. Appellant heeft de gevraagde stukken overgelegd, alsmede enkele bankafschriften en loonstroken. Na beoordeling van het bezwaar en alle overgelegde stukken heeft het zorgkantoor bij besluit van 16 december 2016 het besluit van 30 december 2015 herroepen met vaststelling van het pgb op € 24.134,29 en met terugvordering van een bedrag van € 17.010,76.
3.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 16 december 2016 ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank is geen sprake van strijd met het verbod van reformatio in peius omdat de terugvordering door het besluit van
16 december 2016 juist lager is geworden. Van strijd met artikel 7:9 van de
Algemene wet bestuursrecht is volgens de rechtbank geen sprake, omdat zich na de hoorzitting geen feiten hebben voorgedaan waarover het zorgkantoor appellant voorafgaand aan het nemen van de beslissing op bezwaar had moeten horen. Volgens de rechtbank is tot slot niet gebleken dat appellant door de lagere vaststelling onevenredig wordt getroffen.
3.2.
In het hogerberoepschrift, dat op een enkele zin na gelijkluidend is aan het beroepschrift dat bij de rechtbank is ingediend, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de beslissing van de rechtbank onjuist is. Ook zijn bij het hogerberoepschrift geen (nieuwe) stukken overgelegd waaruit dat zou blijken. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag zijn gelegd en verwijst daarnaar. Daaraan wordt nog toegevoegd dat het pgb als totaalbedrag voor de in het zorgplan beschreven zorgfuncties wordt verleend, waarbij deze functies voor de besteding van het pgb onderling uitwisselbaar zijn, en bij de heroverweging geen sprake is van het nadelig effect van een hogere terugvordering van het pgb. Ook gelet daarop mochten bij de heroverweging in bezwaar alle voor de vaststelling van het pgb relevante stukken, waaronder het zorgplan, worden betrokken. In die zin gaat de vergelijking met de situatie die aan de orde was in de door appellant genoemde uitspraak van de Raad van 27 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ5018, niet op.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) W.M. Swinkels (getekend) mr. J.P.A. Boersma

MD