ECLI:NL:CRVB:2018:3215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van onverschuldigd betaalde WW-uitkering en de vaststelling van aflossingscapaciteit
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante ontving van 27 februari 2012 tot en met 26 juli 2015 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Vanwege schending van de inlichtingenplicht heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de WW-uitkering herzien en onverschuldigd betaalde bedragen teruggevorderd, wat resulteerde in een totale vordering van € 77.495,80. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv de aflossingscapaciteit van appellante correct had vastgesteld op € 1.169,94 per maand, rekening houdend met een andere preferente schuldeiser.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het door het Uwv ingehouden bedrag te hoog is en dat dit haar inkomen te zeer aantast. Ze stelde voor om het aflossingsbedrag te verlagen naar € 700,- per maand. Het Uwv heeft echter bevestigd dat de aflossingscapaciteit correct is vastgesteld en dat appellante geen rekening kan houden met andere concurrente schuldeisers bij de berekening van haar aflossingscapaciteit. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad heeft overwogen dat de terugvordering door het Uwv een bevoorrechte vordering is, wat betekent dat deze voorrang heeft boven andere schulden. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de volledige aflossingscapaciteit van appellante heeft vastgesteld en dat er geen sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.