ECLI:NL:CRVB:2018:321

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
17/2666 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het college inzake bijzondere bijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds 25 april 2005 een Wajong-uitkering en diende op 12 november 2014 een aanvraag in voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op 19 december 2014, waarna appellante op 24 december 2014 een brief stuurde waarin zij vroeg om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Het college beschouwde deze brief als een bezwaar, maar verklaarde dit bezwaar op 25 mei 2016 kennelijk niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.

De rechtbank bevestigde het standpunt van het college, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of het college de brief van appellante als een bezwaarschrift had moeten aanmerken of als een nieuwe aanvraag. De Raad concludeerde dat het college de brief niet als bezwaarschrift had hoeven opvatten, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op eerdere verzoeken om aanvullende informatie en geen melding had gemaakt van een lopende bezwaarprocedure bij latere aanvragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

17.2666 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 februari 2017, 16/3178 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal (college)
Datum uitspraak: 30 januari 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.T. Lamers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Namens appellante is verschenen mr. M.T. Lamers. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
N.V. Volchenko.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving met ingang van 25 april 2005 een uitkering krachtens de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Op 12 november 2014 heeft zij een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend, voor de kosten van bewindvoering.
1.2.
Bij besluit van 19 december 2014 heeft het college met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de aanvraag buiten behandeling gesteld. Bij brief van
24 december 2014 (brief) heeft de bewindvoerder van appellante het college verzocht de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Bij brief van 10 maart 2016 heeft appellante het college verzocht om haar het besluit op bezwaar toe te sturen. Het college heeft deze brief aangemerkt als bezwaar tegen het besluit van 19 december 2014. Bij besluit van 25 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard wegens niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het college de brief had moeten aanmerken als een
- tijdig ingediend - bezwaarschrift gericht tegen het besluit van 19 december 2014, dan wel als een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand.
4.2.
In het kader van de aanvraag om bijzondere bijstand, heeft het college appellante verzocht verschillende gegevens over te leggen, waaronder een uitkeringsspecificatie van haar Wajong-uitkering (uitkeringsspecificatie) en bewijzen van schulden en actuele saldi. Hier heeft appellante niet volledig aan voldaan. Bij brief van 3 december 2014 heeft het college appellante een hersteltermijn gegeven tot en met 11 december 2014. Daarop is namens appellante bij e-mailbericht van 8 december 2014 om uitstel voor het toesturen van de uitkeringsspecificatie verzocht. Bij e-mailbericht van 8 december 2014 heeft het college te kennen gegeven dat een digitale uitkeringsspecificatie ook volstaat en dat op 12 december 2014 zal worden beoordeeld of verder uitstel kan worden verleend. Nadat appellante alsnog de uitkeringsspecificatie had ontvangen, heeft zij deze naar het college doorgestuurd. Bij de brief heeft de bewindvoerder namens appellante aanvullende stukken toegezonden. De brief bevat de volgende passage:
“(…) Per abuis komen wij er achter dat er iets is misgegaan met het verzenden van de stukken, waardoor de stukken niet compleet bij u zijn aangeleverd. Ook hebben wij niets meer van u vernomen van ons verzoek tot uitstel. Wij willen u dan ook graag verzoeken om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. (…)”
4.3.
Gelet op de inhoud en de strekking van de geciteerde passage, gelezen in samenhang met de brief van 3 december 2014 en het e-mailbericht van het college van 8 december 2014, had het college de brief niet hoeven opvatten als een bezwaarschrift dan wel als een nieuwe aanvraag. Eerder is in de brief sprake van een reactie op het onder 4.2 weergegeven
e-mailbericht van het college van 8 december 2014, dan wel van een verlate reactie op de brief van 3 december 2014, aangezien met de brief van 24 december 2014 ook nadere stukken zijn toegezonden. Dit oordeel vindt bevestiging in de omstandigheid dat appellante tot aan de brief van 10 maart 2016 geen actie heeft ondernomen op het uitblijven van een reactie van het college op de brief van 24 december 2014. Ook bij een latere aanvraag om bijzondere bijstand op 2 april 2015 heeft zij geen melding gemaakt van een nog lopende bezwaarprocedure, dan wel van een aanvraag waarop nog niet is beslist.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van P.C. de Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2018.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) P.C. de Wit

HD