ECLI:NL:CRVB:2018:321
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het college inzake bijzondere bijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal ongegrond werd verklaard. Appellante ontving sinds 25 april 2005 een Wajong-uitkering en diende op 12 november 2014 een aanvraag in voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van bewindvoering. Het college stelde de aanvraag buiten behandeling op 19 december 2014, waarna appellante op 24 december 2014 een brief stuurde waarin zij vroeg om de aanvraag alsnog in behandeling te nemen. Het college beschouwde deze brief als een bezwaar, maar verklaarde dit bezwaar op 25 mei 2016 kennelijk niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding.
De rechtbank bevestigde het standpunt van het college, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep moest beoordelen of het college de brief van appellante als een bezwaarschrift had moeten aanmerken of als een nieuwe aanvraag. De Raad concludeerde dat het college de brief niet als bezwaarschrift had hoeven opvatten, omdat appellante niet tijdig had gereageerd op eerdere verzoeken om aanvullende informatie en geen melding had gemaakt van een lopende bezwaarprocedure bij latere aanvragen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.