ECLI:NL:CRVB:2018:3204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
15/7063 ZW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake psychische beperkingen en de beoordeling van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 oktober 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die als distributiemedewerker werkte, had zich op 1 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 31 oktober 2014 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft vastgesteld dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante niet volledig was en heeft een deskundige, dr. E. van Duijn, benoemd om de psychische klachten van appellante te beoordelen. In zijn rapport concludeerde Van Duijn dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet op alle punten correct was ingevuld en dat er rekening gehouden moest worden met specifieke voorwaarden voor het functioneren in arbeid. De Raad heeft het Uwv opgedragen om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuw rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in te dienen.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van psychische klachten en de rol van deskundigen in het proces. De Raad volgt doorgaans het oordeel van onafhankelijke deskundigen, mits deze goed gemotiveerd zijn. De beslissing van de Raad houdt in dat het Uwv binnen zes weken het besluit moet herstellen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

Uitspraak

15.7063 ZW-T

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
15 oktober 2015, 15/1116 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 oktober 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Tilburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.J.M.M. de Poel.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft dr. E. van Duijn, psychiater, benoemd als deskundige. Van Duijn heeft op 19 september 2017 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben gereageerd naar aanleiding van het rapport van Van Duijn.
Met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als distributiemedewerker op een bloemenveiling voor 19 uur per week. Haar dienstverband is op 1 augustus 2013 beëindigd. Appellante heeft zich op
1 november 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op dat moment ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars Ziektewet (ZW)-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv appellante op 30 september 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 september 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 28 oktober 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 31 oktober 2014 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 2 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het onderzoek naar de beperkingen van appellante zorgvuldig is geweest, dat de beperkingen op juiste wijze zijn weergegeven in de FML en dat appellante met haar beperkingen in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De in beroep ingebrachte stukken van PsyQ geven geen reden om de juistheid van het medisch oordeel in twijfel te trekken. De mate van arbeidsongeschiktheid is terecht vastgesteld op minder dan 35%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij op de datum in geding niet in staat was te werken. In ieder geval waren er meer beperkingen dan is aangenomen door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft verklaard dat appellante met haar klachten moet leren omgaan. Dat doet appellante ook, maar op 31 oktober 2014 was ze nog niet zover. In 2015 is nieuwe medicatie voorgeschreven en is er andere therapie gestart. Eind 2015 is een lichte vooruitgang geboekt. De geselecteerde functies waren niet geschikt op de datum in geding.
3.2.
Het Uwv heeft als bijlage bij het verweerschrift een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 mei 2016 ingediend. Zij blijft op het standpunt dat de beperkingen van appellante goed zijn ingeschat. De aard van de problematiek is duidelijk: ontwijkende persoonlijkheidsproblematiek en een sociale fobie. Daardoor ondervindt appellante problemen met het aangaan en onderhouden van sociale contacten. Dat ze op de datum in geding niet klachtenvrij was, wil niet zeggen dat ze meer beperkt was dan is vastgelegd in de FML. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Omdat twijfel bestond over de juistheid van de medische beoordeling van de psychische klachten van appellante, heeft de Raad het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige en psychiater Van Duijn als zodanig benoemd. In zijn rapport van 19 september 2017 heeft Van Duijn onder meer geconcludeerd dat appellante op de datum in geding beperkingen ondervond. De FML is niet op alle onderdelen juist ingevuld. Naast de door de verzekeringsarts genoemde beperkingen, moet er rekening gehouden worden met twee specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid. Zo is appellante aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is. In het sociaal functioneren in arbeid heeft appellante de volgende beperkingen: appellante is beperkt in het uiten van eigen gevoelens en appellante is aangewezen op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na bestudering van dit rapport aanleiding gezien om een nieuwe FML, gedateerd 22 december 2017, op te stellen. Deze FML is op één punt aangepast, te weten: werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet waarom er geen aanleiding is gezien om beperkingen op te nemen voor werk met veelvuldige deadlines of productiepieken, werk waarin een hoog handelingstempo is vereist, het uiten van eigen gevoelens of leidinggeven, zoals door de deskundige is geconcludeerd.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De Raad is van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Het rapport van Van Duijn geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent gemotiveerd. De conclusies van de deskundige berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie.
4.5.
Gelet op overweging 4.4 bestaat er aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te worden ingediend. Indien dit leidt tot een aangepaste FML dient een nader rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep te worden ingediend en eventueel een nieuwe beslissing op bezwaar te worden genomen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek
in het besluit van 2 februari 2015 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft
overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van
M.D.F. Smit-de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 oktober 2018.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M.D.F. Smit-de Moor
ew