ECLI:NL:CRVB:2018:3201
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van Wajong-aanvraag wegens gebrek aan duurzame band met Nederland en ingezetenschap
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1979 in Marokko, in maart 2014 een uitkering op grond van de Wet Wajong aangevraagd. Deze aanvraag werd op 14 maart 2014 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend. In maart 2015 diende zij een nieuwe aanvraag in, die op 23 maart 2015 eveneens werd afgewezen, omdat zij op haar zeventiende verjaardag niet in Nederland woonde. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 23 april 2015 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij op haar 17e verjaardag al een duurzame band met Nederland had, omdat haar vader daar woonde en kinderbijslag voor haar ontving. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de aanvraag van appellante beoordeeld moest worden aan de hand van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad concludeerde dat appellante op de dag dat zij 17 jaar oud werd, geen duurzame band met Nederland had en dus niet als ingezetene kon worden aangemerkt. Het enkele feit dat haar vader in Nederland woonde, was onvoldoende om aan te nemen dat appellante een duurzame persoonlijke band met Nederland had.
Daarnaast werd onderzocht of appellante op grond van de kinderbijslag van haar vader als verzekerde voor de AAW kon worden aangemerkt. Het Uwv had echter geen bewijs dat haar vader als ingezetene geregistreerd stond. De Raad oordeelde dat appellante niet verzekerd was voor de AAW en dat haar claim op basis van discriminatie volgens artikel 26 van het IVBPR niet slaagde. Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak van de rechtbank en werd het hoger beroep afgewezen.