ECLI:NL:CRVB:2018:3200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
16/7078 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een verkoopster na bezwaar van de werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die als verkoopster werkzaam was en zich op 5 november 2012 ziek meldde vanwege fysieke klachten. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd, die aanvankelijk op 100% werd vastgesteld, maar later door het Uwv werd aangepast naar 0% na medisch en arbeidskundig onderzoek. De werkgever van appellante maakte bezwaar tegen deze aanpassing, wat leidde tot een nieuw onderzoek door het Uwv. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek aan de zorgvuldigheidseisen voldeed en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv overtuigend had gemotiveerd dat appellante in staat was om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat appellante voldoende mogelijkheden had gehad om haar standpunt te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan op 17 oktober 2018.

Uitspraak

16.7078 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 oktober 2016, 16/2625 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. ten Have, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Ten Have. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als verkoopster voor 24 uur per week. Zij heeft zich
op 5 november 2012 ziek gemeld wegens fysieke klachten. Op 28 juli 2014 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 3 november 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 9 september 2015 heeft het Uwv deze uitkering met ingang van 3 november 2015 omgezet in een loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De (ex)-werkgever van appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van
9 september 2015 en aangevoerd dat het Uwv aan het besluit van 9 september 2015 ten onrechte geen medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag heeft gelegd. Het Uwv heeft vervolgens alsnog een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in de rapporten van 4 december 2015 onderscheidenlijk
6 januari 2016. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 6 januari 2016 wordt vastgesteld op 0%. Het Uwv heeft appellante in de gelegenheid gesteld om te reageren op de gewijzigde mate van arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van de door appellante aangevoerde gronden heeft er een nader onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep plaatsgevonden, op basis waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is gehandhaafd op 0%. Bij besluit van 14 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de (ex)-werkgever gegrond verklaard en beslist dat appellante met ingang van 25 april 2016 geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum op 0% is vastgesteld. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 februari 2016 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 maart 2016 ten grondslag.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank voldoet het medisch onderzoek aan de zorgvuldigheidseisen en bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De voorhanden zijnde medische gegevens zijn op inzichtelijke wijze bij de oordeelsvorming betrokken. Deze gegevens hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 februari 2016.
2.2.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De gronden die appellante in beroep heeft aangevoerd hebben de rechtbank geen aanleiding gegeven om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Het Uwv heeft overtuigend gemotiveerd dat de belastbaarheid van appellante op het item ‘duwen en trekken’ en ‘schroefbewegingen’ niet wordt overschreden. De rechtbank heeft het niet nodig geacht om opnieuw een deskundige te benoemen, omdat het bestreden besluit op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag is gebaseerd.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij als volledig arbeidsongeschikt moet worden aangemerkt. Zij heeft rugklachten, een cyste in haar rug, fibromyalgie en artrose. Zij gebruikt tal van medicijnen ter bestrijding van haar klachten. De door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemaakte FML is op meerdere punten onjuist. Met name voor de aspecten ‘schroefbewegingen’ en ‘duwen en trekken’ hadden meer beperkingen moeten worden aangenomen. Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat zij ook meer beperkt is voor ‘staan’ en ‘zitten’ dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Doordat er onvoldoende beperkingen zijn vastgesteld zijn de geduide functies niet passend. Ter onderbouwing van haar hoger beroep heeft appellante een brief van haar fysiotherapeut en een rapport van Argonaut van 12 juli 2017 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv aan de zorgvuldigheidseisen voldoet die hiervoor gelden. De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en appellante gezien tijdens het spreekuur op 1 december 2015. Tijdens het medisch onderzoek zijn diverse beperkingen waargenomen die zijn verwerkt in de FML van 15 december 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies van de primaire verzekeringsarts heroverwogen en zijn bevindingen verwerkt in een gewijzigde FML van 29 februari 2016. Hiertoe heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens het dossier bestudeerd, de informatie van de behandelend sector bekeken en de hoorzitting op
22 februari 2016 bijgewoond. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de beoordeling tot stand is gekomen.
4.2.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze zijn vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Deze is in zijn rapport van 29 februari 2016 specifiek ingegaan op de aangevoerde rugklachten van appellante. Daarnaast zijn de voorgeschreven medicatie, de vastgestelde diagnose fibromyalgie en de brief van de neuroloog van 19 januari 2016, waarin wordt vermeld dat appellante artrose heeft, bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML aangescherpt voor fysieke omgevingseisen, dynamisch handelen, statische houdingen en werktijden. De in beroep overgelegde stukken van de neuroloog en huisarts zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de oordeelsvorming betrokken, maar hebben het Uwv geen aanleiding gegeven om terug te komen van hun ingenomen standpunt. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend heeft gemotiveerd dat met de FML van
29 februari 2016 recht wordt gedaan aan de medische situatie van appellante op de datum in geding. De in hoger beroep overgelegde stukken van de fysiotherapeut en Argonaut waren reeds bekend bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en geven geen aanleiding om aan het oordeel van de rechtbank te twijfelen.
4.3.
Voor zover appellante stelt dat zij bij gebreke van benoeming van een deskundige geen eerlijk proces krijgt, wordt zij niet gevolgd in haar stelling. Hiertoe wordt onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, overwogen dat appellante in deze procedure voldoende mogelijkheden heeft gehad om stukken in te dienen ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is dan al is aangenomen door het Uwv en zij deze mogelijkheden ook heeft benut. Appellante heeft diverse medische stukken overgelegd, waaronder informatie van haar neuroloog en huisarts. Niet kan worden gezegd dat deze stukken naar hun aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het Uwv. Dat appellante belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen dan het Uwv daarover heeft doen schijnen en in die zin in bewijsnood is komen te verkeren, is niet gebleken. Bovendien is niet aannemelijk dat medische informatie heeft ontbroken waardoor de rechter geen goed beeld van de beperkingen van appellante heeft kunnen krijgen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellante vastgestelde en in de FML van
29 februari 2016 weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat appellante in medisch opzicht in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten. Hiertoe wordt overwogen dat het Uwv op inzichtelijke en overtuigende wijze heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een zodanige overschrijding van de belastbaarheid waardoor appellante met inachtneming van haar beperkingen de geselecteerde functies niet zou kunnen vervullen.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter, in tegenwoordigheid van
R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.P.W. Jongbloed

KS