ECLI:NL:CRVB:2018:3191

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
16/7667 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering met medische grondslag en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de weigering van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als heftruckchauffeur heeft gewerkt, meldde zich ziek op 24 februari 2012 met klachten van duizeligheid. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek uitgevoerd en de beperkingen van appellant vastgesteld. Het Uwv concludeerde dat appellant met ingang van 5 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en weigerde de uitkering.

Appellant heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij aanvoerde dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat. Hij heeft medische informatie overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde echter de eerdere beoordeling. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

In beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist was en dat de geselecteerde functies passend waren. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Uitspraak

16.7667 WIA

Datum uitspraak: 17 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 november 2016, 15/7850 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Simicevic, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Met ingang van 24 februari 2012 heeft hij zich ziek gemeld met klachten van duizeligheid. Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft de verzekeringsarts een medisch onderzoek verricht en informatie van onder meer de longarts van 5 maart 2015 meegewogen. Vervolgens heeft hij de beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 19 februari 2015 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet WIA, omdat hij met ingang van 5 januari 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2.
In bezwaar heeft appellant aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat het Uwv zijn beperkingen heeft onderschat. Zo heeft appellant paniekaanvallen, is hij prikkelbaar en agressief en heeft hij last van pleinvrees. Daarnaast is sprake van knieklachten, suikerziekte, CVA en slaapapneu. Ook had volgens appellant een urenbeperking moeten worden aangenomen. Verder heeft appellant de geschiktheid voor de geduide functies bestreden. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt medische informatie overgelegd.
1.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft na een medisch onderzoek de beoordeling door de verzekeringsarts bevestigd. Aansluitend heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep twee van de geselecteerde functies laten vervallen en vastgesteld dat dit geen gevolgen heeft voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 2 november 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
In beroep heeft appellant de gronden van bezwaar herhaald. De geduide functies zijn volgens appellant niet geschikt omdat daarin moet worden samengewerkt. Algemene medische informatie is overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv heeft in zijn rapport van 22 januari 2016 nog een toelichting gegeven op de oogklachten.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de door het Uwv bij appellant vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft met de door appellant overgelegde informatie rekening gehouden en deze kenbaar bij zijn beoordeling meegewogen. De oogklachten, de psychische problematiek en de klachten als gevolg van slaapapneu zijn meegewogen. De rechtbank heeft het Uwv gevolgd in zijn oordeel dat geen belemmering bestaat voor het werken in een fabriekshal. Verder heeft het Uwv volgens de rechtbank terecht geen aanleiding gezien een urenbeperking aan te nemen, omdat de noodzaak daartoe naar objectief medische maatstaven ontbreekt. Ten slotte heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep gegeven toelichting op de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende geacht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerder in bezwaar en beroep ingediende gronden gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid het onderzoek door het Uwv zorgvuldig geacht en de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de in het dossier beschikbare medische informatie meegewogen en rekening gehouden met de psychische en fysieke klachten van appellant. In de rapporten van
28 oktober 2015 en van 22 januari 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht op grond waarvan hij van oordeel is dat in de FML, waarin onder meer beperkingen zijn aangenomen voor verhoogd persoonlijk risico, het vermijden van werken in afgesloten ruimten en stress, voldoende rekening is gehouden met de bij appellant bestaande beperkingen. Deze toelichting wordt niet onjuist geacht. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op begrijpelijke wijze gemotiveerd om welke reden de door appellant overgelegde medische informatie geen aanleiding geeft de beoordeling bij te stellen. De in hoger beroep genoemde medische problematiek betreft een herhaling van wat in eerdere instantie is aangevoerd, zodat dit de beoordeling niet anders maakt.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies, zoals gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van
2 november 2015, onderschreven.
4.3.
De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van R.P.W. Jongbloed als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2018.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) R.P.W. Jongbloed
SSa