ECLI:NL:CRVB:2018:3184

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
18/4239 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsverlening na niet verstrekken van gevraagde bankafschriften

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verzoeker, die bijstand ontving op grond van de Participatiewet (PW), zijn recht op bijstand heeft zien opschorten. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had verzoeker verzocht om bankafschriften van zijn ING-rekeningen over een bepaalde periode, maar verzoeker heeft niet voldaan aan dit verzoek. Het college heeft daarop besloten om de bijstandsverlening per 19 augustus 2017 op te schorten. Verzoeker heeft geen rechtsmiddel aangewend tegen dit opschortingsbesluit, maar heeft later bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college die volgden op het opschortingsbesluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De Raad oordeelt dat verzoeker niet heeft voldaan aan de verplichting om de gevraagde bankafschriften te overleggen, waardoor het college terecht het recht op bijstand heeft ingetrokken. De Raad benadrukt dat bankafschriften cruciaal zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken op basis van de wetgeving.

Uitspraak

18.4239 PW-VV-PV, 18/2608 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (rechtbank) van 20 april 2018, 17/6795 en 18/2176 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om een voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
Datum uitspraak: 18 september 2018
Zitting heeft: O.L.H.W.I. Korte
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Ter zitting zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door mr. J. Ruijs. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.J. Telting.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Verzoeker ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een verzoek van verzoeker om de bijstand over te maken op een bankrekening van een derde en later op een bankrekening die niet bij het college bekend was, heeft het college een onderzoek gestart naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verleende bijstand. In dat kader heeft het college bij brief van 18 augustus 2017, voor zover hier van belang, onder meer bij verzoeker bankafschriften opgevraagd van zijn ING-rekeningen eindigend op de nummers [A] en [B] over de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 juli 2017.
2. Bij besluit van 18 september 2017 (opschortingsbesluit) heeft het college met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW het recht op bijstand van verzoeker per 19 augustus 2017 opgeschort, omdat hij de bij brief van 18 augustus 2017 gevraagde gegevens niet heeft overgelegd. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen rechtsmiddel aangewend.
Het college heeft, laatstelijk bij brief van 18 september 2017, verzoeker in de gelegenheid gesteld het in het opschortingsbesluit geconstateerde verzuim te herstellen door uiterlijk op
25 september 2017 alsnog de gevraagde gegevens over te leggen. Daarbij heeft het college verzoeker meegedeeld dat de uitkering vanaf 19 augustus 2017 wordt stopgezet (lees: ingetrokken) als hij niet op tijd deze gegevens verstrekt. Verzoeker heeft op 22 september 2017 overzichten overgelegd van de bijschrijving op zijn ING-rekeningen over de gevraagde periode. Verzoeker heeft daarbij diverse data, omschrijvingen en bedragen die betrekking hebben op vele bijschrijvingen doorgehaald. Bij besluit van 28 september 2017 heeft het college de bijstand van verzoeker met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 19 augustus 2017 ingetrokken.
3. Bij besluit van 8 november 2017 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2017 ongegrond verklaard.
4. Het college heeft bij besluit van 11 april 2018 (bestreden besluit 2) het besluit van 8 november 2017 gewijzigd en het bezwaar tegen het besluit van 28 september 2017 gegrond verklaard in die zin dat de intrekkingsdatum nader is vastgesteld op 1 september 2017.
5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
6. Bankafschriften zijn gegevens die zonder meer van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het college heeft dan ook terecht - mede gelet op de onder 1 genoemde aanleiding - verzoeker gevraagd de in geding zijnde bankafschriften te overleggen. Anders dan door verzoeker betoogd, heeft hij aan dit verzoek niet voldaan door het overleggen van overzichten waarop slechts bijschrijvingen te zien zijn. Door het ontbreken van gegevens met betrekking tot de afschrijvingen en saldi heeft het college geen inzicht gekregen in het inkomsten- en uitgavenpatroon van verzoeker. Deze gegevens zijn onder meer van belang om te beoordelen of sprake is van in aanmerking te nemen middelen. Daarbij komt dat op de overzichten van bepaalde bijschrijvingen het bedrag en/of de herkomst onleesbaar gemaakt is. Appellant heeft verklaard dat hij bewust gegevens onzichtbaar heeft gemaakt omdat dit volgens het beleid van het college mag. Voor wat betreft het onleesbaar maken van posten op afschriften wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 19 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1826. Daarin is overwogen dat het doorhalen van uitgavenposten op bankafschriften gerespecteerd dient te worden, tenzij deze gegevens werkelijk noodzakelijk zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. Het beleid van het college is gelijkluidend. Het doorhalen van posten ziet dus - anders dan door verzoeker betoogd - nadrukkelijk niet op het onzichtbaar maken van inkomensposten. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat verzoeker niet kan worden verweten dat hij verzuimd heeft de gevraagde bankafschriften tijdig te verstrekken. Het college was dan ook bevoegd het recht op bijstand van verzoeker ingevolge artikel 54, vierde lid, van de PW in te trekken.
7. Hieruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Dit betekent dat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) O.L.H.W.I. Korte

IJ