ECLI:NL:CRVB:2018:3175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woninginrichting na scheiding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2017. De appellant, die in 2008 gescheiden is, heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woninginrichting. Hij heeft in 2015 een eigen woning geaccepteerd, maar heeft niet kunnen aantonen dat de noodzaak tot verhuizing acuut was. De Raad oordeelt dat de appellant niet heeft aangetoond dat zijn relatie met zijn ex-vrouw op het moment van verhuizing zo verslechterd was dat een acute verhuizing noodzakelijk was. Ook de nabijheid van de woning van zijn zoon biedt geen grond voor de aanvraag, aangezien de gezamenlijke woning ook al in de buurt lag.
Tijdens de zitting heeft de appellant aangevoerd dat andere gescheiden mensen wel bijzondere bijstand ontvangen, maar de Raad wijst erop dat elke aanvraag individueel beoordeeld wordt. De appellant heeft pas jaren na de echtscheiding besloten te verhuizen, wat zijn aanvraag niet ondersteunt. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken en is vastgelegd in een proces-verbaal.