Uitspraak
17.390 PW
OVERWEGINGEN
BESLISSING
besluit;
het vernietigde besluit van 15 januari 2016;
griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten, die in de periode van 28 september 2010 tot en met 13 december 2013 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. Appellante ontving na de beëindiging van haar relatie met appellant bijstand als alleenstaande ouder, maar het college van burgemeester en wethouders van Sluis heeft vastgesteld dat er vermoedens waren dat appellant zijn hoofdverblijf had op het uitkeringsadres van appellante. Dit leidde tot een onderzoek door de sociale recherche, waarbij waarnemingen en dossieronderzoek zijn verricht. Het college concludeerde dat appellanten een gezamenlijke huishouding voerden, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bedragen.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellanten tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep hebben appellanten hun gronden tegen deze uitspraak naar voren gebracht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de stelling dat appellant zijn hoofdverblijf op het uitkeringsadres had. De Raad oordeelde dat de onderzoeksresultaten onvoldoende feitelijke grondslag bieden voor de conclusie van het college en dat het besluit tot intrekking van de bijstand niet kon worden gehandhaafd.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd, het beroep van appellanten gegrond verklaard en het besluit van het college herroepen. Tevens is het college veroordeeld in de kosten van appellanten, die in totaal € 3.127,92 bedragen. De uitspraak is openbaar gedaan op 16 oktober 2018.