ECLI:NL:CRVB:2018:3146

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
17/4821 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 oktober 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van 9 december 2016. Verzoekster had verzocht om herziening van de uitspraak waarbij haar WIA-uitkering was beëindigd. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening volgens artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verzoekster stelde dat haar post mogelijk was gestolen, waardoor belangrijke medische informatie niet bij de Raad was aangekomen. Het Uwv betwistte dit en stelde dat de medische feiten die in de mogelijk gestolen post waren beschreven, niet onbekend waren voor verzoekster en dat deze niet tot een andere uitspraak zouden hebben geleid. De Raad concludeerde dat de argumenten van verzoekster niet voldeden aan de criteria voor herziening en wees het verzoek af. De uitspraak benadrukt dat het rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak zonder nieuwe feiten of omstandigheden.

Uitspraak

17/4821 WIA
Datum uitspraak: 11 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 december 2016, 15/448 WIA
Partijen:
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft bij brief van 25 juni 2017 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4922). Verzoekster heeft daarbij stukken ingediend.
Het Uwv heeft op het verzoek gereageerd.
Verzoekster heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2018. Verzoekster is verschenen. Namens het Uwv is verschenen mr. M.J. van Steenwijk.
Het onderzoek is heropend na de zitting. Het Uwv heeft vragen van de Raad beantwoord en nadere stukken ingediend. Verzoekster heeft eveneens nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 30 augustus 2018. Verzoekster is verschenen bijgestaan door mr. J.C. Walker, advocaat. Namens het Uwv is verschenen
mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1. Bij zijn uitspraak van 9 december 2016 heeft de Raad geoordeeld dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van het Uwv van 27 november 2013 terecht en op goede gronden ongegrond heeft verklaard. De Raad heeft hiertoe overwogen het standpunt van de rechtbank te onderschrijven dat met de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) in voldoende mate rekening is gehouden met de bij verzoekster bestaande beperkingen en dat zij uitgaande van die FML in staat moet worden geacht tot het vervullen van de voor haar geselecteerde voorbeeldfuncties. Een en ander leidt er toe dat verzoekster met ingang van 27 januari 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.1.
Verzoekster heeft haar herzieningsverzoek, zoals nader toegelicht ter zitting van
8 februari en 30 augustus 2018, gebaseerd op het volgende. Zij heeft stukken naar haar advocaat gestuurd die deze niet heeft ontvangen. Deze stukken zijn daarom ook nooit aangekomen bij de Raad. In [plaats] zijn rond april en mei 2016 postzakken gestolen en misschien is ook de post van verzoekster gestolen. Op die grond vraagt zij om herziening van de uitspraak.
2.2.
Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het herzieningsverzoek moet worden afgewezen, omdat de medische feiten die in de mogelijk gestolen post zijn beschreven weliswaar voor de uitspraak hebben plaatsgevonden doch niet gezegd kan worden dat zij bij verzoekster niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn. Voorts is gesteld dat al zouden de gegevens bij de Raad bekend zijn geweest, dit volgens het Uwv niet tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden. Daarbij wijst het Uwv erop dat verzoekster verschillende herzieningsverzoeken aan het Uwv heeft gedaan waarin alle beschikbare medische gegevens zijn gewogen en op basis daarvan die verzoeken zijn afgewezen.
2.3.
Namens verzoekster is gesteld dat uit de stukken van het Uwv niet blijkt dat de brief van de KNO-arts drs. A. Senft van 30 januari 2015 is meegenomen en dat onvoldoende rekening is gehouden met de tinnitus en soms voorkomende draaiduizeligheid en de beperkingen die dit oplevert. Verder wordt in een brief van drs. Senft uit 2017 vermeld dat sprake is van correctie: verzoekster heeft een nekhernia en geen rughernia.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1.
Ingevolge artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een onherroepelijk geworden uitspraak op verzoek van een partij worden herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Verzoekster heeft gevraagd om herziening van de uitspraak van 9 december 2016. De feiten die zij als onderbouwing van dat verzoek heeft aangedragen zijn geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119 van de Awb. Zoals verzoekster stelt, kan het zijn dat ook haar post is gestolen maar zeker is dat niet. Een dergelijke mogelijkheid kan niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid in de zin van artikel 8:119 van de Awb. Haar stelling dat zij stukken naar haar advocaat heeft gestuurd en dat deze ze niet heeft ontvangen en daarom niet naar de Raad heeft gezonden, heeft zij niet onderbouwd.
3.3.
Met betrekking tot de brieven van drs. Senft wordt als volgt overwogen. De brief van
30 januari 2015 is als bijlage gevoegd bij het hogerberoepschrift van appellante van
23 februari 2015 dat heeft geleid tot de uitspraak van de Raad van 9 december 2016. Om die reden is geen sprake van een nieuw feit in de zin van artikel 8:119 van de Awb. De brief van
drs. Senft uit 2017 dateert van na de uitspraak van de Raad. Verzoekster wordt niet gevolgd in haar stelling dat de mededeling dat sprake is van een nekhernia in plaats van een rughernia een nieuw feit is in de zin van artikel 8:119 van de Awb. In de uitspraak van de Raad van
9 december 2016, waarop het herzieningsverzoek ziet, worden immers naast de schouder- en rugklachten ook de nekklachten besproken.
3.4.
Tot slot wordt nog als volgt overwogen. Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 5 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:319), is het (bijzondere) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie te voeren over de betrokken zaak en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen. Appellante heeft ter zitting gesteld dat juist dat haar bedoeling is en dat zij van mening is dat haar uitkering dient te worden hervat. Daartoe heeft zij ook verschillende herzieningsverzoeken in de zin van artikel 4:6 van de Awb bij het Uwv ingediend.
3.5.
Gelet op wat is overwogen in 3.1 tot en met 3.4 wordt het verzoek om herziening afgewezen.
3.6.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2018.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) H. Achtot

MD