ECLI:NL:CRVB:2018:3122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet gemelde afkoopsom pensioen en vrij te laten bedrag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Aa en Hunze ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 8 juli 2014 bijstand op basis van de Participatiewet (PW). In 2015 heeft zij haar pensioen afgekocht voor een bedrag van € 4.044,35, wat zij niet heeft gemeld bij het dagelijks bestuur. Dit leidde tot de intrekking van haar bijstand over de periode van 21 december 2015 tot en met 1 januari 2016, omdat haar vermogen de geldende vermogensgrens overschreed. De rechtbank heeft de beslissing van het dagelijks bestuur bevestigd, waarop appellante in hoger beroep is gegaan.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in de periode van 12 november 2014 tot en met 12 januari 2015 geen bijstand heeft ontvangen en dat het dagelijks bestuur haar vermogen opnieuw had moeten vaststellen. Deze beroepsgrond werd niet in behandeling genomen, omdat appellante deze pas ter zitting naar voren bracht, waardoor het dagelijks bestuur niet in de gelegenheid was om hierop te reageren. De Raad heeft vastgesteld dat appellante de ontvangst van de afkoopsom niet tijdig heeft gemeld, wat in strijd is met de inlichtingenverplichting volgens artikel 17 van de PW. De Raad oordeelt dat appellante redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de ontvangst van de afkoopsom invloed had op haar recht op bijstand.
De Raad bevestigt dat de afkoopsom tot het vermogen van appellante moet worden gerekend en dat het dagelijks bestuur geen rekening hoefde te houden met haar schulden en kosten, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van haar recht op bijstand. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.