ECLI:NL:CRVB:2018:3114

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
16/4002 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en medische beoordeling

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die zijn beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, met een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. Appellant betwistte de juistheid van deze beoordeling, met name het ontbreken van een urenbeperking. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts. Appellant voerde aan dat zijn huisarts een volledige werkweek niet wenselijk achtte, maar de Raad oordeelde dat deze informatie niet relevant was voor de situatie per 11 juni 2015. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat de door het Uwv aangenomen beperkingen voldoende gemotiveerd waren en de belasting in de functies de belastbaarheid van appellant niet overschreed. De uitspraak werd gedaan op 27 september 2018.

Uitspraak

16/4002 WIA
Datum uitspraak: 27 september 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
18 mei 2016, 15/3931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met nadere stukken ingediend en een vraag van de Raad beantwoord.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. Roele.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie] bij [naam B.V.]
voor circa 39,54 uur per week. Op 13 juni 2013 heeft appellant zich met energetische beperkingen wegens lichamelijke (onder andere diabetes mellitus en schouderklachten) en mentale klachten (burn-out klachten en concentratiestoornissen) ziek gemeld. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 9 april 2015 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 juni 2015 recht is ontstaan op een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 45-55%.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij beslissing op bezwaar van 10 augustus
2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 juli 2015 en een rapport van
6 augustus 2015 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellant tegen het gemotiveerde oordeel van de verzekeringsartsen dat er geen urenbeperking moet worden aangenomen geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel leiden. In de omstandigheid dat appellant tweemaal per dag overdag rust, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat door het Uwv ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft appellant gewezen op een brief van zijn huisarts van 29 maart 2016, waaruit blijkt dat de huisarts een volledige werkweek niet wenselijk vindt. Daarnaast heeft appellant ter onderbouwing van zijn stelling gewezen op een beslissing op bezwaar van 6 juni 2016. Bij dit besluit is het bezwaar van appellant tegen een besluit van 20 november 2015, dat was genomen naar aanleiding van een melding van appellant dat zijn klachten met ingang van
7 augustus 2015 waren toegenomen, gegrond verklaard en is vastgesteld dat de vervolguitkering met ingang van 7 augustus 2015 wordt gebaseerd op de arbeidsongeschiktheidsklasse van 55 tot 65%.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat wat in beroep door appellant is aangevoerd en de door appellant in beroep overgelegde medische informatie geen aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De door de rechtbank gehanteerde overwegingen worden onderschreven. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.2.
Uit wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd en ter zitting heeft bevestigd, blijkt dat de kern van het geschil is of door het Uwv per 11 juni 2015 een urenbeperking had moeten worden aangenomen. In zijn rapport van 22 juli 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierover opgemerkt dat, rekening houdend met de door hem aangescherpte beperkingen van appellant en zijn onderzoeksbevindingen, er op basis van de standaard Verminderde arbeidsduur van het Lisv van januari 2000 geen steekhoudende medische argumenten zijn om een urenbeperking te onderbouwen. In een nader rapport van 15 oktober 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat met deze aanvullende, met name energetische beperkingen rekening is gehouden met de mentale en fysieke aandoeningen van appellant op 11 juni 2015, waarbij tevens rekening is gehouden met de rustmomenten die appellant overdag moet nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er, gezien het dagverhaal van appellant en de op 11 juni 2015 bij appellant bestaande ziektebeelden, ook uit preventief oogpunt geen medische noodzaak om een urenbeperking aan te nemen. Ter zitting is gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep met de zinsnede in het rapport van 15 oktober 2015 “Met de aangenomen beperkingen wordt daarbij tevens rekening gehouden met de rustmomenten die appellant overdag moet nemen” tot uitdrukking heeft willen brengen dat appellant is aangewezen op regelmaat in arbeid, niet stresserende en mentaal niet te belastende arbeid en lichte, fysieke werkzaamheden. Ondanks de wat ongelukkige formulering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, is er geen aanleiding om diens conclusies voor onjuist te houden. Niet is gebleken dat bij appellant om medisch objectiveerbare redenen een noodzaak voor rustmomenten overdag bestaat. Appellant heeft zijn stelling dat hij rustmomenten moet hebben ook in hoger beroep niet met medische gegevens onderbouwd.
4.3.
De brief van zijn huisarts van 29 maart 2016 die appellant in hoger beroep in het geding heeft gebracht, werpt geen ander licht op de zaak. Daartoe wordt overwogen dat de visie van de huisarts over de mate van belastbaarheid van appellant ziet op de gezondheidssituatie van appellant van dat moment, welke situatie ten opzichte van die per 11 juni 2015 was verslechterd. Dat het Uwv de beperkingen van appellant per 11 juni 2015 onjuist heeft ingeschat kan uit die verklaring niet worden afgeleid. De omstandigheid dat appellant bij het in 3.1 genoemde besluit van 6 juni 2016 met ingang van 7 augustus 2015 in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld, is het gevolg van de verslechtering van zijn gezondheidssituatie en doet daarom aan het voorgaande niet af.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de Functionele Mogelijkhedenlijst van 22 juli 2015 is voldoende gemotiveerd door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de belasting in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep geen doel treft. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van Y. Azirar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 september 2018.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) Y. Azirar
JvC