ECLI:NL:CRVB:2018:31
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring beroep wegens overlijden appellant zonder erfgenamen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 januari 2018 uitspraak gedaan in het geding tussen wijlen de appellant, die laatstelijk woonachtig was te [woonplaats], en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 29 september 2016, met kenmerk BZ01101692, betreffende de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Tijdens de procedure is de appellant op 15 januari 2017 overleden, en zijn erfgenamen zijn niet bekend. Dit heeft geleid tot de vraag of het beroep voortgezet kon worden.
De Raad heeft, in overeenstemming met artikel 8:26, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in de Staatscourant van 3 oktober 2017 aangekondigd dat het onderzoek ter zitting zou plaatsvinden op 2 november 2017. Tijdens deze zitting is er niemand verschenen namens de appellant, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad heeft overwogen dat het belang van de appellant bij de voortzetting van het geding is komen te vervallen door zijn overlijden, en dat er geen erfgenamen zijn die het geding willen voortzetten. Ook na de aankondiging in de Staatscourant hebben zich geen belanghebbenden gemeld.
Op basis van deze overwegingen heeft de Centrale Raad van Beroep besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.