ECLI:NL:CRVB:2018:3078

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
18-2400 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake benoeming en salarisschaal van ambtenaar na reorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die in 2004 in dienst trad bij de gemeente Westland. Na een reorganisatie in 2014 werd zijn functie als sleutelfunctie aangemerkt, maar zijn sollicitatie naar een andere functie werd afgewezen. In 2015 werd hij tijdelijk geplaatst in een andere functie, maar er werd geen formeel plaatsingsbesluit genomen. In 2016 werd een nieuwe organisatiestructuur aangekondigd, waarbij de functie van appellant terugkwam in de nieuwe organisatie. Appellant werd per 1 januari 2017 benoemd in een functie met salarisschaal A. Hij stelde dat de gang van zaken rond de reorganisatie onzorgvuldig was en dat hij in een hogere salarisschaal ingeschaald moest worden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de waardering van de functie van appellant met het functiewaarderingssysteem HR21 leidde tot inschaling in salarisschaal A. Het college had geen plaatsingsbesluit genomen voor de werkzaamheden die appellant vanaf 20 april 2015 verrichtte, maar dit werd als uitgangspunt gehanteerd bij het bestreden besluit. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

18.2400 AW

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 maart 2018, 17/6544 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Westland (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2018. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. van IJzeren.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant werkte sinds 2004 bij de gemeente Westland in de functie van [functie 1] bij de afdeling [afdeling 1] , salarisschaal [A.] .
1.2.
In 2014 heeft een reorganisatie plaatsgevonden van de afdeling [afdeling 1] . In dat kader is de functie van appellant aangewezen als een sleutelfunctie. Appellant is in de gelegenheid gesteld om zijn belangstelling kenbaar te maken voor een van de nieuwe functies van [functie 2] . Appellant heeft daarop gesolliciteerd naar de functie van [functie 3] bij de afdeling [afdeling 1] . Bij besluit van 29 juli 2014 heeft het college appellant afgewezen voor deze functie. Bij brief van [A.] januari 2015 heeft het college appellant meegedeeld dat geen uitvoering wordt gegeven aan het hem eerder meegedeelde voornemen om hem als herplaatsingskandidaat aan te merken en dat hij zal worden geplaatst binnen het team [team 1] van de afdeling [afdeling 1] . Deze plaatsing heeft geen doorgang gevonden. Per 20 april 2015 is appellant werkzaamheden gaan verrichten bij het team [team 2] van de afdeling [afdeling 2] . Het college heeft in dit verband geen plaatsingsbesluit genomen.
1.3.
Bij brief van 20 oktober 2016 heeft het college appellant meegedeeld dat per 1 januari 2017 een nieuwe organisatiestructuur van de gemeente Westland wordt doorgevoerd en dat op dezelfde datum het functiewaarderingsysteem HR21 wordt ingevoerd. De functie van appellant van [functie 4] met als generieke functienaam [functienaam 1] komt in de nieuwe organisatie terug met hetzelfde aantal formatieplaatsen. Appellant zal daarom als functievolger deelnemen aan de plaatsingsprocedure. Bij brief van 6 december 2016 heeft het college appellant het voornemen kenbaar gemaakt hem per 1 januari 2017 voorlopig te plaatsen op de functie van [functie 5] met als generieke functienaam [functienaam 2] , salarisschaal [C.] . Nadat appellant hierop zijn zienswijze had gegeven, heeft het college appellant bij besluit van 7 februari 2017 per 1 januari 2017 benoemd in de functie van [functie 6] met als generieke functienaam [functienaam 3] , salarisschaal [A.] . Het bezwaar daartegen heeft het college bij besluit van 21 augustus 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant in 2014 niet is opgekomen tegen het aanmerken van zijn toenmalige functie als sleutelfunctie en tegen de afwijzing van zijn sollicitatie naar de functie van [functie 3] bij de afdeling [afdeling 1] . Vanaf 1 januari 2015 heeft appellant zijn functie van [functie 6] niet meer vervuld en hij is nimmer formeel in een andere functie benoemd. Per 20 april 2015 is appellant werkzaamheden gaan verrichten bij de afdeling [afdeling 2] . Over de desbetreffende werkzaamheden zijn een functioneringsgesprek en een beoordelingsgesprek gevoerd. Daarmee heeft appellant feitelijk een nieuwe functie in de organisatie gekregen. De door appellant feitelijk verrichte werkzaamheden moeten daarom volgens het college als uitgangspunt dienen voor de omzetting naar een functieprofiel in HR21.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant naar voren gebracht dat de gang van zaken rond de reorganisatie in 2014 zeer onzorgvuldig is geweest, met als gevolg dat hij niet langer de functie van teamleider kon vervullen. Op zijn initiatief verricht hij vanaf 20 april 2015 werkzaamheden bij de afdeling [afdeling 2] . Deze werkzaamheden zijn hem door het college nooit formeel opgedragen en zijn, op zijn verzoek, ook niet in een aparte functiebeschrijving neergelegd. Daarbij heeft appellant onder meer verwezen naar een beoordeling van
18 november 2016, waarin als functie “n.v.t.” is vermeld. Degenen die thans als [functie 7] werkzaam zijn, zijn ingeschaald in salarisschaal [B.] . Appellant beoogt met deze procedure dat ook hij wordt ingeschaald in salarisschaal [B.] in plaats van salarisschaal [A.] . Hij beoogt niet dat hij in een andere functie wordt geplaatst.
3.2.
Het college heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is niet in geschil dat waardering met behulp van het functiewaarderingssyteem HR21 van de functie waarin appellant per 1 januari 2017 is benoemd, [functie 6] , leidt tot inschaling in salarisschaal [A.] .
4.2.
In het kader van de in 2014 in gang gezette reorganisatie heeft het college ten aanzien van appellant geen plaatsingsbesluit genomen wat betreft de door hem vanaf 20 april 2015 verrichte werkzaamheden. Het college heeft bij brief van 19 april 2017 erkend dat dit niet correct was. Ook heeft het college daarbij erkend dat het onvoldoende oog heeft gehad voor het gevoel dat de reorganisatie van 2014 bij appellant teweeg heeft gebracht. Een en ander laat onverlet dat het college de door appellant vanaf 20 april 2015 verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden als uitgangspunt mocht hanteren bij het nemen van het bestreden besluit. Wat appellant heeft aangevoerd kan niet leiden tot het oordeel dat het college gehouden was om hem, ondanks wat onder 4.1 is overwogen, in te delen in salarisschaal [B.] . Daarbij wijst de Raad er nog op dat het college onweersproken heeft gesteld dat in het kader van de reorganisatie van 2016 opnieuw de sleutelfunctieprocedure is gehanteerd en dat het aantal managers binnen de organisatie is verminderd. Niet alle medewerkers die in 2016 [functie 2] waren, zijn per 1 januari 2017 [functie 7] geworden. Degenen die dat niet zijn geworden, zijn niet bevorderd naar salarisschaal [B.] .
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en B.J. van de Griend en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) L.V. van Donk

JL