ECLI:NL:CRVB:2018:3074

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
16-7898 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van een opgelegde boete in het kader van sociale zekerheidswetgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2016. De appellant, die een boete had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Venray, heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank die het beroep tegen het nadere besluit van 8 november 2016 ongegrond verklaarde. Dit nadere besluit had de opgelegde boete, rekening houdend met een fictieve draagkracht bij grove schuld, verlaagd naar € 1.740,-. De appellant stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn financiële omstandigheden, omdat de beslagvrije voet in zijn geval hoger zou zijn dan het bedrag waar het college vanuit was gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgrond van de appellant verworpen. De Raad oordeelde dat de appellant het vastgestelde boetebedrag van € 1.740,- volledig had voldaan, wat erop wijst dat hij voldoende draagkracht had om deze boete te betalen. De financiële omstandigheden van de appellant gaven geen aanleiding voor een verdere matiging van de boete, aangezien hij het bedrag had afgelost via inhouding op zijn remigratie-uitkering. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant over de hoogte van de beslagvrije voet niet meer besproken hoefden te worden, omdat de boete al was betaald.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

16.7898/PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2016, 16/1264 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venray (college)
Datum uitspraak: 18 september 2018
Zitting hebben: E.C.R. Schut als voorzitter en W.F. Claessens en J.T.H. Zimmerman als leden
Griffier: A.M. Pasmans
Ter zitting is namens appellant verschenen mr. R.M.M. Menting, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.A. van Wijlick.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2018. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het nadere besluit van 8 november 2016, waarbij de opgelegde boete rekening houdend met een fictieve draagkracht bij grove schuld is verlaagd naar € 1.740,-, ongegrond is verklaard.
Appellant heeft als enige beroepsgrond aangevoerd dat het college bij het vaststellen van de hoogte van de boete onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn financiële omstandigheden, omdat de beslagvrije voet in zijn geval hoger is dan die waarvan het college bij zijn besluitvorming is uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet. Al omdat appellant het bij het nadere besluit van 8 november 2016 vastgestelde boetebedrag van € 1.740,- volledig heeft voldaan en hij daarvoor blijkbaar voldoende draagkracht heeft gehad, vormen de financiële omstandigheden van appellant geen aanleiding voor een verdergaande matiging dan dit betaalde bedrag. Dat appellant het boetebedrag heeft afgelost via inhouding op zijn remigratie-uitkering, maakt dit niet anders. Gelet hierop behoeft datgene wat appellant heeft aangevoerd over de hoogte van de voor hem geldende beslagvrije voet geen bespreking meer.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) A.M. Pasmans (getekend) E.C.R. Schut

IJ