ECLI:NL:CRVB:2018:3074
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- E.C.R. Schut
- W.F. Claessens
- J.T.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van een opgelegde boete in het kader van sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg van 30 november 2016. De appellant, die een boete had gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Venray, heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank die het beroep tegen het nadere besluit van 8 november 2016 ongegrond verklaarde. Dit nadere besluit had de opgelegde boete, rekening houdend met een fictieve draagkracht bij grove schuld, verlaagd naar € 1.740,-. De appellant stelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn financiële omstandigheden, omdat de beslagvrije voet in zijn geval hoger zou zijn dan het bedrag waar het college vanuit was gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de beroepsgrond van de appellant verworpen. De Raad oordeelde dat de appellant het vastgestelde boetebedrag van € 1.740,- volledig had voldaan, wat erop wijst dat hij voldoende draagkracht had om deze boete te betalen. De financiële omstandigheden van de appellant gaven geen aanleiding voor een verdere matiging van de boete, aangezien hij het bedrag had afgelost via inhouding op zijn remigratie-uitkering. De Raad concludeerde dat de argumenten van de appellant over de hoogte van de beslagvrije voet niet meer besproken hoefden te worden, omdat de boete al was betaald.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.