ECLI:NL:CRVB:2018:3071

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
17/8226 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N.J. van Vulpen-Grootjans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Gelderland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 december 2017. De Raad verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat de aangevallen uitspraak een beslissing op verzet was tegen een eerdere uitspraak van 8 september 2017. De Raad oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de vereisten voor het indienen van gronden van beroep, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De appellant had op 20 maart 2017 een termijn van vier weken gekregen om zijn gronden in te dienen, maar had dit niet tijdig gedaan. De Raad stelde vast dat er geen grond was voor een uitzondering op het appelverbod zoals opgenomen in artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb. De Raad concludeerde dat er geen ernstige schending van de procesorde had plaatsgevonden die een hoger beroep zou rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, met S.H.H. Slaats als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

17.8226 AW

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
20 december 2017, 17/1355 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M. Abdelkader hoger beroep ingesteld.
Mr. Abdelkader heeft zich als gemachtigde aan de zaak onttrokken.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2018. Appellant is niet verschenen. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.J. Mathura.

OVERWEGINGEN

1. De korpschef heeft op 10 juni 2016 een besluit genomen over de plaatsing van appellant. Bij besluit van 1 februari 2017 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
2.1.
Bij uitspraak van 8 september 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:4655) heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant bij brief van 20 maart 2017 een termijn van vier weken is gegeven om de gronden van het beroep in te dienen en dat appellant er in deze brief op is gewezen dat, indien niet aan deze uitnodiging wordt voldaan en evenmin binnen de termijn een gemotiveerd uitstelverzoek is ontvangen, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De gronden van het beroep dienden uiterlijk op
18 april 2017 ter griffie van de rechtbank te zijn ingediend. Deze termijn is verstreken zonder dat aan het verzoek is voldaan. Evenmin is tijdig een gemotiveerd uitstelverzoek ontvangen.
2.2.
Appellant heeft tegen die uitspraak verzet gedaan. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om over het verzet te worden gehoord. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het verzet met toepassing van artikel 8:55 van de Awb ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aangevallen uitspraak is een uitspraak als bedoeld in artikel 8:55, zevende lid, aanhef en onder b, van de Awb. Op grond van artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb kan tegen een dergelijke uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich een zodanig ernstige schending van de eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen heeft voorgedaan, dat van een eerlijke en onafhankelijke behandeling niet meer kan worden gesproken (zie de uitspraak van de Raad van 19 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:946).
4.2.
Wat appellant heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat zich in dit geval een zodanige ernstige schending heeft voorgedaan. Daartoe overweegt de Raad als volgt.
4.2.1.
In artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift de gronden van het beroep dient te bevatten. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.2.
Zoals onder 2.1 is overwogen, is appellant bij brief van 20 maart 2017 in de gelegenheid gesteld om de gronden van zijn beroep in te dienen. In die brief is tevens om een machtiging verzocht. Voor het standpunt van appellant dat meer dan eens een termijn moet worden gegund om de gronden van beroep in te dienen - wat de rechtbank ten onrechte niet zou hebben onderkend - is in de Awb noch in de Procesregeling bestuursrecht 2013 of het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2017 steun te vinden.
4.2.3.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de Procesregeling bestuursrecht 2013 van toepassing was en dat het feit dat de brief van 20 maart 2017 in strijd met deze procesregeling niet aangetekend is verzonden geen grond vormt om het verzet gegrond te verklaren. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant niet heeft betwist dat hij die brief tijdig heeft ontvangen. Dat hij van die brief kennis heeft genomen blijkt ook uit het feit dat hij onder verwijzing daarnaar een machtiging heeft ingezonden. Volgens de rechtbank wist appellant dus dat hij de gronden tijdig moest indienen, omdat anders zijn beroep
niet-ontvankelijk zou kunnen worden verklaard. Ook dit oordeel van de rechtbank levert geen schending op als bedoeld onder 4.1, ongeacht welke procesregeling van toepassing was.
4.2.4.
Zoals gezegd, is de aangevallen uitspraak een beslissing op het verzet tegen de uitspraak van 8 september 2017. Anders dan appellant heeft gesteld, hoefde die uitspraak naast die beslissing niet ook een beslissing in te houden op het verzoek dat appellant in het verzetschrift heeft gedaan om een beslissing te nemen over de handelwijze van de rechter die de uitspraak van 8 september 2017 heeft gedaan.
4.3.
Gegeven dit oordeel is er geen grond om een uitzondering te maken op het in
artikel 8:104, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb opgenomen appelverbod.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van beroep verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van
S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
(getekend) S.H.H. Slaats

JL