ECLI:NL:CRVB:2018:3069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
17/7159 AOR
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling

Op 4 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een verzoek had ingediend om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week. De appellant, geboren in 1947, was eerder aangemerkt als oorlogsslachtoffer en ontving al een vergoeding voor één dagdeel huishoudelijke hulp per week. Het verzoek om uitbreiding werd afgewezen door de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, omdat er geen medische noodzaak was voor meer hulp. De appellant had in juni 2017 om deze uitbreiding gevraagd, maar het besluit van 31 juli 2017, dat de aanvraag afwees, werd in het bestreden besluit gehandhaafd.

Tijdens de zitting op 6 september 2018 was de appellant niet aanwezig, maar de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag voldoende was gemotiveerd. De geneeskundig adviseur R.J. Roelofs had de appellant thuis bezocht en concludeerde dat er geen chaotisch gedrag of zelfverwaarlozing was, wat een voorwaarde zou zijn voor de uitbreiding van de huishoudelijke hulp. De Raad stelde vast dat de appellant weliswaar vermoeid was, maar dat deze vermoeidheid niet voldoende was om de aanvraag te rechtvaardigen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de appellant in staat was om voor zijn echtgenote te zorgen en het huishouden te organiseren.

De Raad concludeerde dat het bestreden besluit standhield en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier S.H.H. Slaats, en werd openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.

Uitspraak

17.7159 AOR

Datum uitspraak: 4 oktober 2018
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 oktober 2017, kenmerk BZ011136656 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Appellant is, zoals bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1947, is bij besluit van 16 juni 2011 aangemerkt als oorlogsslachtoffer in de zin van de AOR. Aanvaard is dat bij appellant sprake is van psychisch oorlogsletsel en dat hij als gevolg daarvan ongeschikt is voor het verrichten van passende arbeid. Blijkens de gedingstukken is aangenomen dat de hoofdpijnklachten, darmklachten, hypertensie en palpitaties niet in verband staan met de oorlogservaringen van appellant maar door andere oorzaken zijn ontstaan.
1.2.
Bij besluit van 16 augustus 2011 is aan appellant met ingang van 1 augustus 2010 een vergoeding toegekend voor de kosten van vier uur (een dagdeel) huishoudelijke hulp per week.
1.3.
In juni 2017 heeft appellant verzocht om uitbreiding van de vergoeding voor huishoudelijke hulp naar twee dagdelen per week. Bij besluit van 31 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, is de aanvraag afgewezen op de grond dat er geen medische noodzaak bestaat voor meer dan het reeds toegekende ene dagdeel huishoudelijke hulp.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
Verweerder hanteert in het kader van de AOR het beleid dat een tweede dagdeel huishoudelijke hulp kan worden toegekend indien er bij een betrokkene beperkingen zijn in het verrichten van lichte huishoudelijke werkzaamheden op grond van causale somatische aandoeningen en/of er sprake is van uitsluitend causale psychische klachten in combinatie met (zelf)verwaarlozing en/of chaotisch gedrag.
2.2.
Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerder is in hoofdzaak gebaseerd op de bevindingen van de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, arts, die appellant thuis heeft bezocht. Roelofs concludeert dat de psychische klachten, van appellant onveranderd in vrij ernstige mate aanwezig zijn. Er is geen sprake van chaotisch gedrag en/of zelfverwaarlozing als gevolg van de causale psychische klachten, zodat van een medische noodzaak voor uitbreiding van de huishoudelijke hulp geen sprake is. Wat betreft de lichamelijke klachten stelt Roelofs dat in het verleden al is geoordeeld dat deze klachten niet in verband staan met de oorlogservaringen. Er zijn geen nieuwe argumenten of feiten aangevoerd waardoor dit heroverwogen zou moeten worden, aldus Roeloefs.
2.3.
De Raad acht het bestreden besluit met deze advisering voldoende voorbereid en gemotiveerd. Appellant bestrijdt feitelijk niet het oordeel van verweerder dat zijn lichamelijke klachten niet in verband staan met de oorlogservaringen. Dat brengt mee dat, gezien het onder 2.1 geformuleerde beleid van verweerder, appellant uitsluitend op grond van zijn psychische klachten in aanmerking kan komen voor de gevraagde uitbreiding van de huishoudelijke hulp als bij hem sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag in het huishouden.
2.4.
Uit het onderzoek van Roelofs blijkt dat appellant wel de intentie heeft om het huishouden te doen, maar dat bij hem vaak de energie daartoe ontbreekt als gevolg van zijn vermoeidheid. Vermoeidheid op zich kan echter niet leiden tot uitbreiding van de huishoudelijke hulp, nog daargelaten dat de vermoeidheid veeleer aan de verzorging van de echtgenote van appellant lijkt te moeten worden toegeschreven dan aan de oorlogsomstandigheden. In de onderzoeksbevindingen van Roelofs zijn geen aanwijzingen te vinden dat er bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing of chaotisch gedrag. Appellant is zeer intensief bezig met de dagelijkse verzorging van zijn echtgenote (hij verzorgt haar, verzorgt de maaltijden, doet boodschappen). Dat de hulp in de huishouding op verzoek van appellant de woning voorafgaand aan het bezoek van Roelofs uitgebreid had schoongemaakt en dat appellant zich uit respect voor diens komst netjes had gekleed en moeite had gedaan om er verzorgd uit te zien, maakt nog niet dat bij appellant sprake is van (zelf)verwaarlozing. Niet gebleken is dat bij appellant sprake is van dusdanig chaotisch gedrag dat het huishouden spaak loopt. Het onderzoek van Roelofs laat zien dat appellant in staat is het huishouden en de verzorging van zijn echtgenote te organiseren, waarbij sprake is van een vaste dagstructuur.
2.5.
Appellant heeft nog gewezen op een artikel in het maandblad ”Aanspraak” waaruit blijkt dat aan oorlogsgetroffenen van 70 jaar of ouder een tweede dagdeel huishoudelijke hulp ook kan worden toegekend op grond van andere, niet door de oorlog ontstane gezondheidsklachten. Zoals aangegeven in dat artikel geldt die regeling alleen voor de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Een dergelijke regeling bestaat niet voor de AOR.
2.6.
Het bestreden besluit houdt stand. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2018.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.H.H. Slaats

JL