In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2017. De appellant, die een persoonsgebonden budget (pgb) had ontvangen, was in beroep gegaan tegen de besluiten van het Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. die zijn pgb voor de jaren 2013 en 2014 op nihil had vastgesteld en de betaalde voorschotten volledig had teruggevorderd. De rechtbank had de beroepen van de appellant ongegrond verklaard, en deze uitspraak werd door de Centrale Raad bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat de appellant verantwoordelijk was voor het beheer en de besteding van het pgb, en dat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was om aan de verplichtingen verbonden aan het pgb te voldoen. De rechtbank had vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de administratieve en zorginhoudelijke eisen zoals gesteld in de Regeling subsidies AWBZ. De appellant had aangevoerd dat het zorgkantoor eerder had moeten controleren en dat de gevolgen van de terugvordering voor hem groot waren, maar de Centrale Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de terugvordering onterecht maakten.
De uitspraak bevestigt dat de zorgkantoor de besluiten op een rechtmatige wijze heeft gehandhaafd en dat de appellant niet in zijn argumenten werd gevolgd. De Centrale Raad concludeerde dat er geen rechtsgrond was voor een intensievere controle door het zorgkantoor en dat de terugvordering van de onverschuldigd betaalde voorschotten terecht was. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.