ECLI:NL:CRVB:2018:3056
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WIA-uitkering na zorgvuldige verzekeringsgeneeskundige beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een WIA-uitkering aan appellante. Appellante, die zich op 2 oktober 2012 ziek meldde vanwege psychische en fysieke klachten, had op 2 juli 2014 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) dat appellante met ingang van 30 september 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een WIA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard door het Uwv, wat leidde tot een rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische oordelen van het Uwv deugdelijk waren gemotiveerd.
In hoger beroep voerde appellante aan dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, waaronder migraine en claustrofobie. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de FML correct was vastgesteld. De argumenten van appellante, waaronder de claim dat haar maatmanloon onjuist was berekend, werden niet overtuigend bevonden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.