ECLI:NL:CRVB:2018:3005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
18/3564 PW -VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening wegens niet-betaling griffierecht

Op 2 oktober 2018 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 18/3564 PW-VV. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:82 van de Awb, van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Verzoeker is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om dit griffierecht van 126 euro te betalen binnen de gestelde termijnen. Ondanks deze waarschuwingen heeft verzoeker het griffierecht niet voldaan. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, conform artikel 8:83, derde lid, van de Awb. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 2 oktober 2018
18/3564 PW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en verzocht om toepassing van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

OVERWEGINGEN

Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb zijn onder meer de artikelen 8:81, 8:82 en 8:83 van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Ingevolge artikel 8:81 in samenhang met artikel 8:104 van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep bij de Raad is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:82, eerste lid, van de Awb bepaalt dat van de verzoeker een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:82, derde lid, is artikel 8:41, derde tot en met zesde lid, van de Awb van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de termijn voor de bijschrijving of storting van het griffierecht twee weken bedraagt.
Bij brief van 3 juli 2018 is verzoeker erop gewezen dat verzoeker ter zake van het ingediende verzoek een griffierecht van 126,-, is verschuldigd, welk bedrag binnen twee weken na dagtekening van die brief dient te zijn voldaan.
Bij aangetekende brief van 18 juli 2018 is verzoeker nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is meegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen één week na dagtekening dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant op het bezoekadres van de Raad dient te zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat overschrijding van die termijn leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek om voorlopige voorziening.
Ook binnen die termijn is het griffierecht niet voldaan.
Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen moet dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard, met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens, in tegenwoordigheid van P.A.M. Hulsdouw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2018.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) P.A.M. Hulsdouw

RB