ECLI:NL:CRVB:2018:2991
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante was sinds 7 september 2012 in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 72%. Na een verzoek om herbeoordeling, omdat haar medische toestand per 11 april 2013 zou zijn verslechterd, heeft het Uwv vastgesteld dat deze verslechtering geen invloed had op de hoogte van de WGA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat alle relevante informatie was meegenomen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige, verzekeringsarts De Brouwer, die concludeerde dat appellante op de relevante datum nog steeds benutbare mogelijkheden had. De Raad volgde de conclusies van de deskundige, die zijn rapport baseerde op dossieronderzoek en een huisbezoek.
De Raad oordeelde dat er geen medische argumenten waren voor meer beperkingen dan eerder vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de eerdere uitspraak werd bevestigd, zonder ruimte voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.