ECLI:NL:CRVB:2018:2991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
15/1128 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van functies in het kader van de WIA

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante was sinds 7 september 2012 in aanmerking voor een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, met een vastgestelde arbeidsongeschiktheid van 72%. Na een verzoek om herbeoordeling, omdat haar medische toestand per 11 april 2013 zou zijn verslechterd, heeft het Uwv vastgesteld dat deze verslechtering geen invloed had op de hoogte van de WGA-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de beoordeling door de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat alle relevante informatie was meegenomen. Appellante voerde in hoger beroep aan dat haar beperkingen door het Uwv waren onderschat, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep benoemde een deskundige, verzekeringsarts De Brouwer, die concludeerde dat appellante op de relevante datum nog steeds benutbare mogelijkheden had. De Raad volgde de conclusies van de deskundige, die zijn rapport baseerde op dossieronderzoek en een huisbezoek.

De Raad oordeelde dat er geen medische argumenten waren voor meer beperkingen dan eerder vastgesteld en dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor appellante. Het hoger beroep van appellante werd verworpen, en de eerdere uitspraak werd bevestigd, zonder ruimte voor schadevergoeding of proceskostenveroordeling.

Uitspraak

15.1128 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
30 december 2014, 13/7978 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 september 2018
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.H. Theunissen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een expertiserapport van 29 april 2015, opgesteld door haar medisch adviseur verzekerings- en bedrijfsarts R.J. van den Oever, ingediend.
Partijen hebben vervolgens over en weer reacties ingediend.
De Raad heeft mr. drs. J.H.M. de Brouwer, verzekeringsarts, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. De deskundige heeft op 30 juni 2018 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze op het rapport van de deskundige naar voren gebracht.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 7 september 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 72%.
1.2.
Naar aanleiding van een verzoek van appellante om een herbeoordeling, omdat haar medische toestand per 11 april 2013 zou zijn verslechterd, heeft het Uwv bij besluit van
18 april 2013 vastgesteld dat een verslechtering in de gezondheid tot 7 januari 2014 niet van invloed is op de hoogte van de WGA-uitkering.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 18 april 2013 is bij beslissing op bezwaar van 4 november 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het Uwv heeft op basis van een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 oktober 2013, een door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 30 oktober 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2013, appellante voor 75,95% arbeidsongeschikt geacht en overwogen dat appellante ongewijzigd blijft ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse
35 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor het oordeel dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig tot stand is gekomen nu alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de informatie van de behandelend sector op een deugdelijke en kenbare wijze in de beoordeling zijn betrokken. De rechtbank heeft geen reden gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft verder, onder verwijzing naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 1 november 2013, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellante niet passend zijn.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar psychische en fysieke beperkingen door de artsen van het Uwv zijn onderschat. Appellante heeft daarbij verwezen naar het rapport van haar medisch adviseur Van den Oever.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Gelet op de standpunten van partijen en de voorhanden medische gegevens, waaruit verschil van inzicht blijkt over de ernst van de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen op 11 april 2013, is aanleiding gezien een verzekeringsarts als deskundige te benoemen.
4.2.
Verzekeringsarts De Brouwer heeft als deskundige gerapporteerd op basis van dossieronderzoek en onderzoek bij appellante thuis op 29 mei 2018. Hij is op basis van de informatie van behandelend artsen en de bevindingen bij eigen onderzoek tot de conclusie gekomen dat bij appellante op de in geding zijnde datum sprake was van benutbare mogelijkheden. Volgens De Brouwer zijn er geen medische argumenten voor meer beperkingen dan beschreven in de FML van 30 oktober 2013.
4.3.
In reactie op het rapport van de deskundige heeft appellante aangevoerd dat zij zich niet met de conclusies van de deskundige kan verenigen. Appellante heeft nogmaals haar klachten beschreven. Zij blijft van mening dat zij op de datum in geding geen benutbare mogelijkheden had als gevolg van vermoeidheid en pijnklachten. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een brief van de praktijkondersteuner huisarts GGZ van 20 juli 2018 en een brief van de anesthesioloog van 25 juli 2018 aan de Raad gestuurd.
4.4.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het rapport van de deskundige De Brouwer geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. Alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante zijn bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent. De Brouwer heeft een duidelijk antwoord gegeven op de gestelde vragen. De conclusies die De Brouwer heeft getrokken uit zijn onderzoek worden gevolgd. Dat betekent dat in dit geval ervan wordt uitgegaan dat de FML van 30 oktober 2013 een juist beeld geeft van de beperkingen van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten.
4.5.
De medische stukken die appellante in reactie op het deskundigenrapport aan de Raad heeft gestuurd, geven geen aanleiding voor een ander oordeel omdat deze stukken uit 2018 zijn en niet zijn gericht op de situatie van appellante in 2013.
4.6.
Er is geen grond voor het oordeel dat de voorbeeldfuncties die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht niet passend zouden zijn voor appellante. De geschiktheid van de functies is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende onderbouwd.
4.7.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst bestaat geen ruimte voor een schadevergoeding.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2018.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) R.L. Rijnen
IvR